maandag 14 maart 2011

De nachtbrigade en het voorjaar

Het pluimvee: "Kukele-kú, kukele-kú-ú, kukele-kú-ú-ú".

"Die hanen kraaien als kippen zonder kop".

Erna: "Wat zeg je?".

"Of je een gebakken eitje wil!".

Erna: "Nu effe niet".

"Ik word gek van die nieuwslezers".

Erna en ik liggen in bed in het slaapkamertje van ons bungalowtje, dat ’s zomers vakantievierders herbergt. Het krappe onderkomen is onze tussenoplossing voor de wintermaanden. Wij komen van een ruime twee-onder-één-kap en moeten wachten op onze vrijstaande droom in oplevering. Het is dus enige tijd behelpen, de winter door, kont aan kont, wel lekker warm.

De afwas is gedaan, de nachtrust dient zich aan. Op echte rust is helaas weinig kans. Onze bungalow ligt in het domein van de scharrelaars. Het interim onderkomen ontvangt voortdurend bezoek van bruin, wit en gespikkeld pluimvee. Zeven parmantige hanen en een uitgebreide harem scharrelkippen inspecteren het terrein volgens vaste gewoonte.

Die hanen zijn de boosdoeners. Het zijn herrieschoppers. 
Volgens mij kraait een haan bij het krieken van de dag. Dat vind ik prima, want dan kun je met opgewekt gemoed je partner de dag inkietelen. De hanen hier schreeuwen echter moord en brand. Vanaf het late NOS-journaal de hele nacht door. De beesten zijn nog schor ook. Het zijn nieuwshakkelaars à la Philip Freriks.

Erna: “Hoe laat is het?”.

“Mmm, middernacht. Wat dan?”.

Erna: “Ik kan niet slapen. Er is brand”.

“Brand? Hoezo?”.

Erna: “Ik hoorde een brandweerauto”.

“Welnee, dat zijn die klote hanen. Als de een brult, loeit de ander terug. Dat weet je zo langzamerhand toch wel”.

Erna: “Ja, en tóch kan ik niet slapen”.

Kontje kontje wordt lepeltje lepeltje. De hanen heersen over de nacht. Ze kunnen ons niet alleen de boom in, ze zítten erin. Bóvenin. 

Terreinbeheerder Jan probeert in het donker een exemplaar in zijn kladden te grijpen. Dat lukt wonderhalf. Met een handvol staartveren klimt Jan de ladder af.

Jan: “Had dat beest mij verdikkeme toch in de gaten!”.

Bij daglicht trippelt de gespotte haan in zijn blote kont tussen zijn soortgenoten. Zo trots als een deelnemer aan de Gay Parade.

Onze zondagse fietsen staan buiten gestald. Onder een zeil, want het regent nogal eens. We gebruiken ze amper, omdat we ieder nog een oud beestje hebben. Die oude fietsen zijn om naar het station te gaan en om boodschappen te doen. 

Op een keer wil ik weer eens kijken hoe de knappe rijwielen onder zeil erbij staan. 
Mag niet van meneer de Haan. Wat ik ’s nachts niet wil horen, komt hij me nu - op klaarlichte dag - breed uitmeten. Niet in steno, nee, langdurig en op hoge toon.

“Krijg nou wat, rot op, kreng”. 

Ik probeer hem te schoppen, want hij pikt in mijn scheenbeen. De tiran vliegt kakelend op en roept zijn mannenbroeders te hulp. Ik til het zeildoek verder op en wat ‘zien’ ik? Mijn hemel, een nest met een stuk of twintig eieren tussen de voor- en achterwielen. Bovenop zit een aankomend moeke. 

"Wat moet ik daar nou mee, Jan?", vraag ik als ik mijn ontdekking onthul.

Jan: “Lekker opeten”. 
Hij lacht op de hem gebruikelijke wijze, amicaal.

“Smaakt dat broedsel dan?”.

Jan: “Ja, hoor, waarom niet. Ik eet er elke dag een of twee”.

Zo gezegd, zo gedaan. Ik bak een omelet royale, maar laat op Jans advies één ei in het nest liggen.

Jan: “Dan leggen ze weer bij”.

Ik probeer het gevogelte uit mijn gedachten te zetten. Helaas, geen schijn van kans. Iedere nacht blijft het feest. Uitbundig en luidruchtig. 

Erna en ik zijn blij als de winter voorbij is. 
In het voorjaar begint het vakantieseizoen en laten wij de bungalow voor wat hij is. 
Een vakantieverblijf vol vertier voor mens en dier.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten