maandag 28 maart 2011

Groet aan de kolos

Bergpas van de Runderen
The Pass of the Cattle

‘The man they gather
and create such a stir
with dogs by their side
the cows of the field ...

They come from the Hills and Glens
to climb Bealach na Bà ...
the Pass of the Cattle’

(‘Bealach na Bà’ is een van de spectaculairste
routes in Schotland, bereikt 626 meter hoogte
en loopt van Applecross naar Tornapress) 























Schotse Hooglanders (Highland Cows) zijn vriendelijke runderen, meestal roodbruin, zoals bij ons ‘om de hoek’, in de Kennemerduinen. Zij komen ook voor in de kleuren zwart, blond, bruin-zwart gestreept of – zij het zelden – wit.
Een volwassen stier weegt tot 800, een koe tot 500 kilogram. Een koe kan tot vijftien kalveren voortbrengen. De ruigbehaarde dieren worden tot achttien jaar oud. Bij een stier krullen de grote horens naar beneden, bij een koe staan ze overeind. Er is nog niemand aan hun horens geprikt!




 ‘Wandelende lieden
een kudde die graast
honden aan de lijn
de ontmoeting verbaast

Over de duinen
en dwars door het bos
aan de voet van de Kruisberg
begroeten wij de kolos’  





Oorspronkelijk stamt de Schotse Hooglander af van een klein Keltisch rund. Zijn oorsprong ligt in het westen van Schotland en op de Hebriden-eilanden. Net als mensen gingen de dieren op ontdekkingsreis: zwemmend van eiland tot eiland naar het vaste land van Groot Brittannië. De robuuste, weerbestendige runderen kwamen zelfs tot Londen!

De grote, onverstoorbare grazers zijn in verschillende Hollandse natuurgebieden uitgezet, misschien ook wel omdat zij goed tegen regen en stevige wind bestand zijn. Ze zijn zeker niet agressief en vragen niet veel zorg. In een natuurgebied dwars door een Tilburgse woonwijk grazen ze probleemloos tot bij de huizen.
Inmiddels zijn er meer Hooglanders buiten dan binnen Schotland. In Nederland zijn dat er een dikke duizend. Wij kwamen er tijdens een wandeling op een zonovergoten zondag in maart in de prachtige natuur onder de rook van de Hoogovens - ja zeker, tussen Heemskerk en Wijk aan Zee - een tiental tegen. Hoewel dat niet nodig is, maakten we een ‘boogje’ tussen de bomen door, de beste methode om deze vriendjes niet te storen, vooral niet als er een jong in de kudde aanwezig is.


zaterdag 26 maart 2011

Op filmreis met de liefde van Mantel

Hij stond vooraan in de zaal, in de frontlinie van het middenpad, en morrelde wat aan zijn filmapparatuur. Van de gebogen gestalte stak een grijzende kruin boven de schouders uit. Enkele tientallen nog lege stoelen vulden in twee brede rijen van elk vier tot vijf zitplaatsen de nog zwijgende zaal van ‘Het Open Huis’, de ontmoetingsruimte die boven het winkelcentrum ’t Loo in Heiloo zetelt.
Vanuit de deuropening keek ik helemaal naar achteren de zaal in. Een vrouw met snoeren in haar hand scharrelde wat rond een geluidbox, die naast een wit doek op een statief in de hoogte was geplaatst.
Het tweetal was, ieder voor zich, uiterst geconcentreerd bezig. Het had niet in de gaten dat ik bijna schoorvoetend de zaal in kwam. Ik wist niet zeker of het de Mantels waren, Nico en Marijke, enthousiastelingen die mij hadden uitgenodigd om de vertoning van hun film over Suriname bij te wonen.
Op twee meter afstand van de man bleef ik stilstaan. Ik zweeg nog steeds, keek naar hun beider handelingen. Zowel hij als zij gingen onverstoord door met waar zij mee bezig waren. Dat duurde enkele minuten. Toen stond de geluidbox kennelijk goed, waren de draden aangesloten en draaide de vrouw zich om.
Inderdaad, het was Marijke Mantel. Ze herkende mij en groette. Nico bleef onverstoorbaar doorploeteren, hoewel ik vlak naast hem ging staan. Zijn handen hield hij aan het toestel, wel draaide hij zijn hoofd opzij. Hij grijnsde mij toe.

Nico Mantel stuurde mij op de eerste lentedag - 21 maart 2011 - een uitnodiging per e-mail. Hij wist dat ik voor verre reizen veel belangstelling had, zeker als belevenissen in beeld en geluid waren vastgelegd. Films maakte hij al jaren, samen met zijn vrouw die begeleidende teksten insprak. Hun producties vertoonde het duo met enige regelmaat aan mensen die daar interesse in hadden.

Wie wil niet op reis naar exotische, verre oorden? Het echtpaar Mantel uit Heiloo in ieder geval, het reist veel en vaak, bijna de hele wereld over. China, Afrika, Zuid-Amerika, Noord-Amerika. Tientallen films zijn aansprekende getuigen. Alleen Australië ontbreekt nog.
Vorig jaar – ook op een dag waarop onze lente zich aandiende - mocht ik als liefhebber al van hun kleurrijke ervaringen in de ontmoetingsruimte boven het winkelcentrum van hun impressies genieten. Toen stond een tweetal verre bestemmingen in het programma vermeld.

De Dominicaanse Republiek – ik was daar nooit - is een deel van het eiland Hispaniola, gelegen in de Caribische Zee. Het andere deel is Haïti. Op Cuba na, een bestemming die hoog op Erna’s en mijn verlanglijstje staat, is het eiland het grootste in het Caribisch gebied. Er wonen bijna negen miljoen Dominicanen.
De Mantels vlogen negen uur om in dat eldorado voor kite-surfers te komen. Zij hadden ook naar de noordpier van IJmuiden kunnen afreizen, maar in het diepe blauw van de Cariben resulteren de opnames toch in een ander plaatje. Waar de passaatwinden heersen, hebben kitesurfers langs het strand van Cabarete het hele jaar door vrij spel. De beelden van het strand en de golvende zee werden ondersteund door zuid-Amerikaanse muziek die de Caribische sfeer extra glans gaf. De bergen op de achtergrond, het plukken van kokosnoten in het achterland, de verkoopsters met een tuil fruit op hun hoofden, diverse elementen van de Dominicaanse cultuur kwamen in de film aan bod. De stem van Marijke Mantel leverde het beschrijvende commentaar. Cameraman Nico had natuurlijk een scherp oog voor de lokale bloemenzaak die de naam Holanda droeg. De filmbezoekers kregen ook het stadje Moca te zien. Op en rond het centrale plein was het hier een drukte van belang met auto’s, trucks, brommers. De president, in de vorm van een standbeeld, hield toezicht op het stadsleven, waarin ook de schoenpoetser zijn bijdrage leverde. De keuringsdienst van waren was in geen velden of wegen te bekennen. Dat was maar goed ook, want het slagersvlees in de warme buitenlucht van 25 graden Celsius zou bij ons geen lang leven beschoren zijn. Paradijselijke beelden van watervallen en wiebelende hangbruggen, waarop reisgids Roberto een dansje waagde, stonden in schril contrast met de handgebarende gevangenen die in de armoedige gevangenis vastzaten. Beelden van materiële armoede naast natuurlijke rijkdom gaven een impressie van het land waar drieduizend jaar voor Christus de Taino-indianen als eersten voet aan wal zetten.

Na de pauze volgden de beelden van een rondreis langs enkele nationale parken in de Verenigde Staten van Amerika. In beeld kwamen het Grand Teton-gebergte en het beroemde Yellowstone National Park. Schitterende natuuropnames van met sneeuw bedekte rotsformaties, van geysers en heetwaterbronnen in een door uitbarstingen fraai gekleurde omgeving. De fauna van het Yellowstone Park voegde daar nog een dimensie aan toe, met onder meer beelden van de bruine marmot van zo’n zestig centimeter grootte en van een kudde bisons die de highway overstak. Grappig in beeld gebracht was het bisonjong dat in zijn rol van klaar-over in staat bleek een horde auto’s tot stilstand te dwingen.

Niet voor niets zijn enkele films van Nico en Marijke Mantel op TV Noord-Holland te zien geweest. Wellicht dat daar weer een nieuwe productie aan kan worden toegevoegd. Nico en zijn echtgenote waren immers van plan om naar Suriname af te reizen. Beelden uit de natuur aldaar, afzakkend door het oerwoud over de Marowijnerivier, zullen door natuurliefhebbers met veel belangstelling tegemoet worden gezien. Mijn belangstelling was zeker gewekt, dat wist het veelreizende stel, vandaar dat ik ongeveer anderhalf jaar later de invitatie in ontvangst kon nemen. Waar ik zelf noch fotograaf, noch filmer ben, groeide mijn bewondering voor de liefde en toewijding, waarmee de films van Mantel zijn gemaakt. Fraaie opnames, waar toepasselijke muziekfragmenten achter zijn geplaatst, onderbroken door aanvullende tekst uit de mond van oud-onderwijzeres Marijke.

Met Cuba nog op mijn verlangreisprogramma passen indrukken van Suriname in mijn nieuwsgierigheid. Ik wist dat neef Ronald uit Groningen ook in de jungle aldaar op bezoek is geweest. Hij vond het een geweldig avontuur. Of dat Erna en mij ook ooit zal overkomen …?

Ik keek vooraf op Wikipedia en wist daardoor dat de kustlijn van de republiek Suriname zich over bijna vierhonderd kilometer aan de noordoostkust van Zuid-Amerika uitstrekte. Verschillende rivieren doorkruisen het land. De Marowijne en de Corantijn zijn grensrivieren, de een met Frans-Guyana en de ander met Guyana. De Commewijne kronkelt van oost naar west, terwijl de Surinamerivier dwars door het midden en oosten loopt.
De hele noordelijke strook van het reusachtige land is moerasgebied, net als de kustvlakte van de Guyana’s. Dit moeras of ‘zwamp’ strekt zich uit van de monding van de Amazone tot die van de Orinoco. Je zou het gebied tot het ‘recreatiebad’ van schrijver Redmon O’Hanlon kunnen bestempelen, getuige de titel van een van zijn boeken 'Tussen Orinoco en Amazone'.

Precies op het vastgestelde tijdstip van half twee was zaal 6 vrijwel tot de laatste plaats bezet. Een genootschap gepensioneerde onderwijzers en onderwijzeressen uit de kop van Noord-Holland had zich geïnstalleerd. Bij de eerste beelden op het filmdoek verstomde het geroezemoes, vrolijke Caribische klanken lieten zich horen. Marijke’s stem à la Philip Bloemendaal, de spreekstalmeester van het fameuze Polygoonjournaal, legde uit dat de filmmakers negen uur en 25 minuten hadden moeten vliegen om bij een temperatuur van 32 graden Celcius op vliegveld Zanderij te landen. Mij was bekend dat in onze voormalige kolonie een tropisch regenwoudklimaat heerste met temperaturen tussen 24 en 36 graden. Dat de hoofdstad Paramaribo met links rijdend verkeer de helft van de Surinaamse bevolking (in totaal bijna vijfhonderdduizend zielen) herbergde, wist ik ook. Ter vergelijking: in Nederland verblijven 350.000 Surinamers. Of dat ook allemaal Hindoestanen, Creolen, Marrons, Javanen, Indianen, Chinezen, blanken, boeren, joden, Libanezen en Brazilianen zoals in Suriname zelf zijn, is mij niet bekend. Wel weet ik dat men in het land zelf zo’n twintig talen spreekt, waaronder – belangrijk en gemakkelijk voor de Mantels – vaak het Nederlands.

De eerste beelden uit de hoofdstad lieten ons enigszins besmuikt schrikken (of was het wat laatdunkend?). Eenvoudige, armoedig ogende, slecht onderhouden, houten bouwsels wekten geen florissante indruk. Arbeiders op een zondag in de Krabbesteeg aan het werk namen die impressie niet weg. Ironisch genoeg zagen we dat Suriname wel over een Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen beschikt.
De verbazing groeide bij de constatering dat een brug over de Surinamerivier nog steeds een gapend middenstuk vertoonde, waardoor het verkeer met een veer overgezet moest worden. De brug was enkele jaren geleden gevaarlijk aangevaren, met een groot breukvlak ten gevolge. Tja, wat doe je dan. Wachten op herstelsteun uit Nederland?
Natuurlijk waren er ook vrolijk stemmende beelden te zien, zoals een vogeltjeswedstrijd op het Onafhankelijkheidsplein, waarin fluittalent werd gescout. Toch bleven het roestige wrak in de haven van Paramaribo en Fort Zeelandia voor gemengde gedachten zorgen.

Eenmaal de grote stad uit was daar de faja lobbi, de vurige liefde van de flora. En de fauna met zijn krabben en slijkvisjes, zijn fraaie vogels. Na het dorp Groningen een welkom in Nickerie, de tweede ‘stad’ van Suriname, met 7.500 inwoners. Een voetbalveld midden in het centrum (liggen daar de kabels van onze sterren?), een overdekte openbare markt met kouseband en wat dies meer zij. Een schitterende zonsondergang op de Zeedijk, heel wat anders dan de donkere nachten in Amsterdam. Een excursie met een korjaal over de rivier naar het natuurreservaat Bigipan. Onderweg was ‘klunen met de boot’ noodzaak door de lage waterstand. Hoe avontuurlijk spannend kan een boottocht zijn!
Een andere boottocht – ‘Overbridge’ – voer naar het natuurpark Brownsberg en het stuwmeer Brocopondo, ruim vijfhonderd meter hoog. Trompetvogels, rode ibissen, een goudhaas die aan iets eetbaars knaagt, en - zonder ze te zien - het doordringend snurkende geluid van brulapen. Helaas kwamen we geen jaguars, luiaards, reuzenmiereneters of tapirs tegen, die zich wel in de Surinaamse jungle ophouden. Een jonge kaaiman werd uit het water gevist, kennelijk niet helemaal gezond, wellicht ondervoed en daardoor voor de mens (nog) niet echt gevaarlijk.  
Na uren wildwatervaren over de Surinamerivier werd Atjoni bereikt, zo’n 250 kilometer ten zuiden van Paramaribo. De in nevelen gehulde rivier gaf de Dampaati River Lodge een mystiek aandoend karakter. Tijdens het verblijf werd aan de overkant een dorpsschool bezocht. De terugreis naar Paramaribo ging per vliegtuigje, met een veilige landing op airstrip ‘Zorg en Hoop’.

Hollanders zijn Hollanders, dus maakten Nico en Marijke ook een fietstocht van zestig kilometer langs onder meer het Openluchtmuseum Kruithuis 1740, Plantage Frederiksdorp, Rijstfabriek Manglie in Domburg, het voetbalstadion van Clarence Seedorf. De vocale begeleiding onderweg bestond uit vogelgeluid, dat als dat van het ‘Grietjebie-vogeltje’ werd betiteld.

Aan de filmbeelden kwam een einde met de wijze uitspraak, die voor ons allen zou kunnen gelden: ‘Waar het mij goed gaat, daar is mijn vaderland’.
Vaderland of geen vaderland, een volgend keer ben ik opnieuw benieuwd naar de belevenissen van Nico en Marijke Mantel, waar ook ter wereld. De mantel der liefde waarmee zij anderen van hun reizen deelgenoot maken, verdient alle lof. Dat bewees ook het applaus door aller handen na afloop van de voorstelling.

zaterdag 19 maart 2011

Eeuwige lente ('n gouwe ouwe)

Voorruitblik op de eeuwige lente

Ons vooruitzicht is mooi en lelijk tegelijk. Wij gaan wéér verhuizen. Inpakken, wegwezen, sjouwen, meenemen, weggooien. Je huis kwijt zijn, de weg zoeken. Tandenborstel foetsie, sleutels spoorloos. Misverstanden. Mis? Verstanden! Grrr.
De datum van overstap maakt veel goed : 1 april. Humorvolle berichten uit De Bilt prikkelen, Krolse lente is in aantocht. Primavera, prima Erna. Zij en ik op weg naar zon, zee, strand en gezonde buitenlucht onder de rook van Hoogovens. Corus. Ta-tá. We verkassen naar het Heemskerkerduin, grapje van tijdelijke aard.

Maar meteen op 2 april een bliksemstart naar het ‘Eiland van de eeuwige lente’, voor twee weekjes naar de resten van het verloren continent Atlantis. Dat is héél mooi, weten we van horen zeggen. Eerder bezochten we Canarische eilanden als La Palma en La Gomera. Wandelen, uitrusten, genieten. Naar onze mening zijn Gran Canaria en Tenerife een ander verhaal. Vakantiedorpen als Playa de las Americas en Costa del Silencio, speciaal opgezet voor toerisme naar zon, zee en strand, vormen een wereld op zich. Onze wereld wil geen balkon met zicht op de landingsbaan. Bruinbakken op kunstmatig aangelegde witte zandstranden is niet ons stiel. Ons vermaak ligt niet in groene velden waar vakantiegangers en masse bananen plukken, of op besneeuwde berghellingen waar zij groepsgewijs met sneeuwballen gooien en op plastic zakken naar beneden sleeën.
Wij zoeken liever de eenzaamheid van diepe kloven door verkoold basalt, zoals Barranco del Infierno of Barranco de Masca, met het dorpje Masca midden in een berglandschap vol spelonken. Daar kan ik de Guanches, de oorspronkelijke eilandbewoners, imiteren door in één keer over smalle ravijnen te springen. Wij plukken bij voorkeur panorama’s van de ontoegankelijke eilandjes voor de kust, waar gevederde vogels vredig door het luchtruim glijden, spottend naar een plek om te nestelen.

Dus vliegen we tóch naar Heilig Kruis – Tenerifes hoofdstad Santa Cruz -, om ons in het noorden aan authentieke, karaktervolle plaatsjes vast te klampen. We verblijven in Garachico, dat een charmant vissershaventje herbergt. Ooit lag hier de rijkste handelshaven van het eiland, maar in 1706 is Garachico tijdens een vulkaanuitbarsting door lavastromen vrijwel verwoest. Een verkoelende duik is mogelijk in een van de natuurlijke rotsmeertjes met oceaanwater.
Zonder twijfel zullen we de botanische tuin van Puerto de la Cruz aandoen, waar Erna mij in Latijn strelizia, jasmijnboom, mimosa en bougainville kan doceren. Natuurlijk slaan we, drankzuchtig als we zijn, Icod de los Vinos niet over. Op de meer dan drieduizend jaar oude drakenbloedboom bij dit wijnstadje brengen we een toost uit. “Op uw gezondheid, Drago Milenario, nog langer zal u leven”.
Aswoensdag is al gepasseerd, anders zou ik me als getuige hebben gemeld voor het uitbundige drank- en dansfiësta in Santa Cruz’ binnenstad ter afsluiting van het carnaval. Salsa en samba met carnavalskoninginnen, die zich voor de laatste keer aan het grote publiek vertonen. Tot besluit sturen de Tinerfeños – bewoners van Tenerife dus - een reusachtige sardine feestelijk en onder luid geweeklaag naar het hiernamaals. Het zijn heidense rituelen in de wortels van het carnaval, waarmee het ontwaken van de lente wordt begroet.
We zijn present in de Semana Santa en lopen dus tegen een paasprocessie op. De mooiste schijnt door het oude centrum van La Laguna te kruipen. Ik probeer in deze universiteitsstad een broederschap te sluiten met in kapmantels geklede religieuzen en groepen boetelingen, om achter hun drijfveren te komen.
In de steile straten met statige huizen van La Orotava, de mooiste oude koloniale stad van de Canarische eilanden, lopen onze dichtgeknoopte wandelschoenen vol sapresten - transpiratievocht - alsof we blootsvoets druiven hebben geperst. Het lijkt een openluchtmuseum van de huisarchitectuur. Typisch Canarisch houtsnijwerk zal hier aan Erna’s vader doen denken, die gutsend mooie sculpturen uit boomstammen wist te toveren. Nog altijd gaan wij thuis iedere ochtend gebukt op de glanzend houten zetel, die al jaren een markante plek inneemt. Gloedvolle herinnering aan Jaap, die vol scheppingsdrift veel fraais uit beuken, grenen, noten, kersen kon creëren. Hij zou de mooie Orotava-vallei hebben moeten zien, met groene bomen en vlammend rode struiken, waartussen - dit weer speciaal voor Erna - gevarieerde bloemenpracht in alle geuren en kleuren. De avond in de plaatselijke ‘Piramide’ zou speciaal voor mij kunnen zijn, met het verhaal van Don Quichote. Het zal niet gebeuren, denk ik, want ik ben voetballer en dit is ballet.

Natuurlijk gaan we op Tenerife de vulkanische berg Pico del Teide verkennen, 3.720 meter hoog. De keuze is krap: klimmen of kabelbaan. Onze kennis van duin-, zee- en weidevogels kunnen we uitbreiden met een uniek bergexemplaar, ‘El pajaro del Teide’. Deze Teidevogel komt alleen hier voor. We zullen Loro Parque vast overslaan, Europa’s grootste natuurlijke papegaaientuin met dolfinarium. We kunnen altijd nog op een hoogtijdag naar Harderwijk. Verleidelijk lijkt wel de welkome verkoeling van het bos van ‘Monte de las Mercedes’. In deze koele donkere wereld staan hoge laurierbomen, beuken, pijnbomen, eucalyptussen en opnieuw vele wilde bloemen. De gedachten gaan bij zo’n bezoek naar down under, waar koala’s de eucalyptusbomen bevolken. De Spaanse geurgombomen zijn van een andere soort, niet appetijtelijk genoeg voor de op Tenerife afwezige troeteldiertjes.
Down under, waar de wildflowers voor bodembedekkende kleurenvensters zorgen. In onze ‘Australian mind’ pakken we op Tenerife misschien toeristisch uit met een ‘Piratenvaart’ langs de zeshonderd meter hoge rotswand bij Los Gigantes of trakteren we onszelf op een walvis- en dolfijnexcursie. Je weet maar nooit.

Wat ik wel weet: het is een mooi vooruitzicht. Naar de eeuwige lente in een subtropisch klimaat, met een lekker temperatuurtje rond twintig graden Celsius. Weinig regenval, en over het algemeen een opwekkend briesje, hier komend uit het noorden.
In Garachico aan Tenerifes noordkust zullen we wegdromen bij het geruis van de sterke branding, waar ik zo van hou om in te whirlen en te woelen. Met als aansluitend vervolg de zomerse voorruitblik vanuit huize ‘Bekijk ‘t’ aan de Hondsbosseweg in ons stille duingebied. Blik door het huiskamerraam op ons knusse lage landje aan de spiegelgladde Noordzee. In afwachting van de volgende verhuizing, maar ook van volgende vakanties. Mooi en lelijk tegelijk.

donderdag 17 maart 2011

Column


Met wortel en tak

Regelmatig verbaas ik mij over de nieuwsgaring die vaak in de verrassendste berichtgeving uitmondt. Zo verzorgde het ANP onlangs de boodschap over een wel erg groot zuiginstrument. Het persbureau meldde dat een afgehakte duim vermoedelijk toch iets anders was dan de vinder vermoedde. Na onderzoek bleek het om een stuk wortel te gaan dat door een IJmuidenaar in net gekochte spruitjes was aangetroffen.

Opvallend vind ik de nauwkeurigheid waarmee de afkomst van deze virtuele docent anatomie is aangekondigd. Niet minder in het oog springend is de precisie van de analyse: onderzoek. Waarom niet recherchewerk?
Wat ik in het bericht vooral mis, is de plaats delict. Waar heeft betrokkene zijn verse wintergroenten ingeslagen? IJmuiden ligt ten slotte aan zee, waar van alles en nog wat aanspoelt. Waren het echte spruitjes? Geen geverfde cocaïnebolletjes? Mars(h)mallows uit een overzeese container? Of wellicht verkleurde exquise teelballetjes?

Niet voor niets word ik een pietje precies genoemd, die immer het naadje van de kous wil weten. Ik kom wel eens in IJmuiden om een visje te verschalken.
Het nieuws uit de plaatselijke krant vreet ik ook, zoals alle IJmuidenaren verzot zijn op de inhoud van hun gratis sufferdje.
Ik heb nog nooit gelezen dat de bewoners van deze havenplaats een onthutsende ontdekking tussen hun asperges hebben gedaan. Het zou toch zo maar kunnen dat zich tussen dit culinaire ‘goud’ een afgehakt lichaamsdeel bevindt, waar 99,99 procent van de mannen trots op is? Dat zou een nader bericht pas méér dan waard zijn. Sterker: voorpaginanieuws met grote kop en kleurenfoto!

In IJmuiden stormt het altijd. Laatst woei een stevige boomtak met zijscheuten mijn cabrio binnen. De tak spietste mijn boterhamzakje op de passagiersstoel, waarin een broodje frikadel en eentje met kroket. Mij bekroop een niet te weerstane neiging onmiddellijk het ANP te sms’en. Ik was overtuigd dat naast mij een levensechte VLEESBOOM groeide. Het journaille spotte mij onmiddellijk.

“In welke plaats heeft u die boom gevonden?”.

“Woont u daar?”.

“Hebt u de gemeentedienst groenvoorziening al een onderzoek laten instellen?”.

Met een stalen smoelwerk gaf ik antwoord op alle vragen. Een dag later zat ik bij Matthijs van Nieuwskerk aan tafel in ‘De wereld draait doorrrrrrrrrr’ …

maandag 14 maart 2011

De nachtbrigade en het voorjaar

Het pluimvee: "Kukele-kú, kukele-kú-ú, kukele-kú-ú-ú".

"Die hanen kraaien als kippen zonder kop".

Erna: "Wat zeg je?".

"Of je een gebakken eitje wil!".

Erna: "Nu effe niet".

"Ik word gek van die nieuwslezers".

Erna en ik liggen in bed in het slaapkamertje van ons bungalowtje, dat ’s zomers vakantievierders herbergt. Het krappe onderkomen is onze tussenoplossing voor de wintermaanden. Wij komen van een ruime twee-onder-één-kap en moeten wachten op onze vrijstaande droom in oplevering. Het is dus enige tijd behelpen, de winter door, kont aan kont, wel lekker warm.

De afwas is gedaan, de nachtrust dient zich aan. Op echte rust is helaas weinig kans. Onze bungalow ligt in het domein van de scharrelaars. Het interim onderkomen ontvangt voortdurend bezoek van bruin, wit en gespikkeld pluimvee. Zeven parmantige hanen en een uitgebreide harem scharrelkippen inspecteren het terrein volgens vaste gewoonte.

Die hanen zijn de boosdoeners. Het zijn herrieschoppers. 
Volgens mij kraait een haan bij het krieken van de dag. Dat vind ik prima, want dan kun je met opgewekt gemoed je partner de dag inkietelen. De hanen hier schreeuwen echter moord en brand. Vanaf het late NOS-journaal de hele nacht door. De beesten zijn nog schor ook. Het zijn nieuwshakkelaars à la Philip Freriks.

Erna: “Hoe laat is het?”.

“Mmm, middernacht. Wat dan?”.

Erna: “Ik kan niet slapen. Er is brand”.

“Brand? Hoezo?”.

Erna: “Ik hoorde een brandweerauto”.

“Welnee, dat zijn die klote hanen. Als de een brult, loeit de ander terug. Dat weet je zo langzamerhand toch wel”.

Erna: “Ja, en tóch kan ik niet slapen”.

Kontje kontje wordt lepeltje lepeltje. De hanen heersen over de nacht. Ze kunnen ons niet alleen de boom in, ze zítten erin. Bóvenin. 

Terreinbeheerder Jan probeert in het donker een exemplaar in zijn kladden te grijpen. Dat lukt wonderhalf. Met een handvol staartveren klimt Jan de ladder af.

Jan: “Had dat beest mij verdikkeme toch in de gaten!”.

Bij daglicht trippelt de gespotte haan in zijn blote kont tussen zijn soortgenoten. Zo trots als een deelnemer aan de Gay Parade.

Onze zondagse fietsen staan buiten gestald. Onder een zeil, want het regent nogal eens. We gebruiken ze amper, omdat we ieder nog een oud beestje hebben. Die oude fietsen zijn om naar het station te gaan en om boodschappen te doen. 

Op een keer wil ik weer eens kijken hoe de knappe rijwielen onder zeil erbij staan. 
Mag niet van meneer de Haan. Wat ik ’s nachts niet wil horen, komt hij me nu - op klaarlichte dag - breed uitmeten. Niet in steno, nee, langdurig en op hoge toon.

“Krijg nou wat, rot op, kreng”. 

Ik probeer hem te schoppen, want hij pikt in mijn scheenbeen. De tiran vliegt kakelend op en roept zijn mannenbroeders te hulp. Ik til het zeildoek verder op en wat ‘zien’ ik? Mijn hemel, een nest met een stuk of twintig eieren tussen de voor- en achterwielen. Bovenop zit een aankomend moeke. 

"Wat moet ik daar nou mee, Jan?", vraag ik als ik mijn ontdekking onthul.

Jan: “Lekker opeten”. 
Hij lacht op de hem gebruikelijke wijze, amicaal.

“Smaakt dat broedsel dan?”.

Jan: “Ja, hoor, waarom niet. Ik eet er elke dag een of twee”.

Zo gezegd, zo gedaan. Ik bak een omelet royale, maar laat op Jans advies één ei in het nest liggen.

Jan: “Dan leggen ze weer bij”.

Ik probeer het gevogelte uit mijn gedachten te zetten. Helaas, geen schijn van kans. Iedere nacht blijft het feest. Uitbundig en luidruchtig. 

Erna en ik zijn blij als de winter voorbij is. 
In het voorjaar begint het vakantieseizoen en laten wij de bungalow voor wat hij is. 
Een vakantieverblijf vol vertier voor mens en dier.

zondag 6 maart 2011

Mooi daj d'r bent!

Orvelte, 'n belevenis


Gastvrouwe Ingrid heet Corien (r), Erna en fotograaf (Peter) welkom voor slaop'n en stoet in de 'Slaoperij' 

Orvelte is één van de vijf mooiste dorpen in Nederland, weten velen. Je kunt er heerlijk wandelen en genieten van monumentale rietgedekte boerderijen in een historisch dorp. De boerderijen behoren tot de oudst bewaard gebleven parels van Saksische bouwkunst.

Onmiddellijk na aankomst op vrijdag 4 maart 2011 laten wij - Cor, Erna, Peter - onze koffer in B&B 'Slaoperij' achter om in alle rust op ons gemak ronddolend een belevenis te ondergaan. Ingrid en haar man Lambert houden hun Lakenvelders nog op stal, hoogstam appel- en perenbomen glimlachen ons toe. Een weldadige rust overvalt ons in een dorpswandeling onder een strakblauwe hemel met stralend zonlicht.

Wat 'n geluk dat ambachtelijke atrracties hun deuren nog toe hebben, op een enkele Snuiter met prachtig glas en aardewerk na ...

Wat 'n geluk dat restaurant 'De Schapendrift' het jaar rond open is, voor een goed glas wijn, een goed glas bier (Gerardus, een donkerbruine mout uit een Limburgs klooster) en een gevarieerde menukaart.
Ook deze belevenis - midden in Orvelte aan tafel in een boerderij uit de gouden zeventiende eeuw - laten wij ons niet ontgaan. Een goed culinair begin legt een stevige bodem onder het halve werk!
Teruglopend naar ons riante onderkomen staan wij enkele keren stil bij de fabelachtige sterrenhemel.

Wat 'n geluk, wat 'n pracht, wat 'n voor ons uit het westen ongekende praal!











Honger-, dorst- en Schapendrift
Wandelroute

Een bezoek aan Orvelte is niet compleet als je het omliggende oude Drentse landschap niet hebt gezien.Weitjes, hooilanden, essen, houtwallen, heide en bossen zijn van oudsher nauw met het dorp verbonden. Met een stevig ontbijt achter de kiezen weten wij ons op zaterdag 5 maart met een ongeveer twee uur durende route uitstekend te vermaken. We volgen de palen met de rode kop voor de langste variant van zes kilometer en nemen en passant het Reijntjesbos ook mee, een gemengd bos op voormalige zandduinen.
De dorpsherder heeft zijn schaapjes nog op het droge, in de schaapskooi, waar zij naar tevredenheid van het aanwezige hooi snoepen. Wij verlaten Orvelte over de Schapendrift en passeren de boerenakkertjes op de essen, de bouwlanden van het dorp. Het is grond waarop traditionele gewassen worden verbouwd: winterrogge, aardappels, boekweit, haver, voederbieten. Met schapenmest, net als vroeger.
Alom zien wij het klassieke beeld van een Drentse es. Het open akkerland is omgeven door opgaande en dichte begroeiing, in de vorm van houtwallen, struikgewas en bos. Houtwallen dienden vroeger als afscheiding en veekering, soms ook om wilde dieren buiten te houden. Nu zijn ze een ideale broedplaats voor vogels als de grasmus en de geelgors.


Ruim dertig jaar geleden is in de wandelroute een boerderij uit de IJzertijd gereconstrueerd. De IJzertijd liep van 700 voor Christus tot het begin van onze jaartelling. De constructie bestaat uit eiken palen. De wanden zijn van twijgen gevlochten en met leem aangesmeerd. Op het dak ligt riet. Het boerengezin dat in zo'n boerderij woonde, leefde samen met zijn dieren in één ruimte.
Bij de boerderij staat een 'spieker', een voorraadschuur op palen (om te voorkomen dat dieren zich aan de oogst te goed zouden doen).


Bij toeval ontdekten medewerkers van Staatsbosbeheer een verstopt vennetje. Het herstelde ven is 'Vlasveentje' gedoopt, omdat bij het uitgraven bosjes vlas tevoorschijn kwamen.
   


Na onze voettocht leggen wij aan bij dorpscafé Warmolts, het trefpunt van Drentse gezelligheid. Vanuit ons hoekje kunnen we, onder het genot van een bakkie leut voor de dames en een Turfsteker, een 7% bruin Drents biertje, voor de koffie-genoeg-specialist, de binnenkomende en uitgaande cafégasten gadeslaan. Ik zie er een die naast z'n Turfsteker zelfs een borrel nuttigt. Oude traditie? Ik doe er niet aan mee!
Het is rond 12.00 uur, de zon kruipt langzaam achter het wolkendek vandaan, waaruit we wat miezerige druppeltjes hebben ontvangen.
"Zondag wordt een hele mooie dag", heeft gastvrouwe Ingrid ons toegezegd. "Nog mooier dan vrijdag".



Nu we toch zo dicht in de buurt zijn, besluiten we uit de vele mogelijkheden om Kamp Westerbork te bezoeken. Corien is daar al eens geweest, maar Erna en ik nog nooit. Het is een stukje rijden, want het indrukwekkende herinneringsmonument ligt op ongeveer twaalf kilometer afstand.
Indrukwekkend en deprimerend, het gaat je voorstellingsvermogen te boven. De resten van het kamp zelf liggen op ongeveer 2,5 kilometer van het bezoekerscentrum. We nemen een enkele rit met het busje, dat continu heen en weer pendelt. De terugweg leggen we in een half uurtje af met de benenwagen, over het door het bos slingerende geplaveide voetpad.



Woning Kampcommandant (in restauratie)









...
... 102.000 vermoord ...
 




W I L D E V U U R   FIGURATIEVE KUNST

GALERIE BEELDENTUIN LIJSTENMAKERIJ THEESCHENKERIJ


"De naam Wildevuur ken ik", zegt Corien, als we onderweg zijn van Kamp Westerbork naar onze thuisbasis Orvelte. De galerie staat vermeld op een bordje met een pijl die het bos in wijst.
Op de gladgeasfalteerde Zwiggelterweg sla ik op het verzoek rechtsaf, een brede onverharde oprijlaan in. De geur van dennenbomen en brandend haardvuur prikkelt onze nieuwsgierige zintuigen. Bomenrijen dienen zich als een voorgerecht aan. Bij een groot pand lijkt men kunst als een amuse te serveren. Er staan enkele auto's geparkeerd. Voor de entree staat een Porsche Cayenne, het vervoerbestek van de galeriehouder. Wij bellen aan. Galeriehouder Philip Wildevuur opent zijn fraaie voordeur. 
"Welkom", begroet hij ons allervriendelijkst, mede namens zijn partner Pascalle Verhees.

Soms zijn er momenten die beklijven. Een aanvankelijk normale dag, die zich opeens als een warme herinnering in het geheugen nestelt. Ons bezoek aan deze galerie in het Drentse Hooghalen, aansluitend aan de gang naar het imposante Kamp Westerbork vlakbij, is zo'n moment.
Deze locatie - het uitgestrekte landgoed Hiemstrastate - is in één woord idyllisch. Het voormalige jachtverblijf, waarin nu de galerie is gevestigd, behoort tot de mooiste monumenten van de Amsterdamse School in Noord-Nederland.

Wij kijken ademloos rond bij onze kennismaking met het schitterende werk van gerenommeerde hedendaagse figuratieve kunstenaars. Wij smullen van het ongestoorde genieten van schilderijen en beelden, in royale, verfijnde porties. We nemen ook het interieur in ogenschouw en stellen ons voor hoe het is om in zo'n 'huis' te wonen. Eigenlijk kunnen we ons dat niet inbeelden. 
Erna is alleen al verrukt over het in antieke staat verkerende toilet, waarvan zij onberispelijk gebruik maakt.
"Ze hebben er zelfs geen fonteintje in aangelegd, want dat was vroeger niet", legt zij uit, zich verwonderend over de houten wc-bril in een brede setting.
Mijn verwondering richt zich op de mooie houten trap en de rustieke nisjes van waaruit je naar buiten kunt kijken. Cor is erg onder de indruk van beeldsculpturen, mooier dan mooi. En prijzig, want de kunst wordt duur betaald.

De galerie, die drie verdiepingen beslaat, is sinds 1984 in het landhuis 'Dennenrode' gevestigd. Architect Michiel Brinkman ontwierp het in 1922 voor een welvarende graanhandelaar. 
Toen en nu: geen sprake van bezuinigingen. Welk een weelde, welk een kunst van hoge kwaliteit.

Een bezoek aan deze galerie kan tevens een bezoek aan het landgoed Hiemstrastate zijn, zo vernoemd naar een excentrieke oud-bewoner van het landhuis. Het landgoed ligt immers midden in de natuur, die de kunstzinnige cultuur omringt. Kunst tussen dennenbomen en rodondendronstruiken. Kunst tussen bos en weiland, waar met een beetje geluk aan de bosrand reeën hun voedsel zoeken. 
Wij dwingen dat geluk niet af, want we hebben al flinke wandelkilometers in onze benen. We werpen slechts een bewonderende blik in de beeldentuin, waar in het groene gras een smaakvolle diversiteit aan beelden alle ruimte heeft. De koffie- en theeschenkerij 'Carpe Diem' laten we links liggen. De beeldentuin en de natuur, zij vormen op zich al een verleidelijk taartje.
    

Muzikaal avondje uit eten

De aanleiding voor ons bezoek aan Drenthe is het concert in Zalencentrum Meursinge aan Hoofdstraat 48 in Westerbork. Kilshannig, de band uit het Noord-Hollandse Hoogkarspel, en John O'Dreams brengen een Ierse muzikale avond ten gehore. Het staat op onze toegangskaarten 1001, 1002 en 1003 vermeld: zaterdag 5 maart 2011, aanvang 20.30uur, toegang 17,50 euro 
(Voor Ierse muziek-belangstellenden: www.kilshannig.nl).

Vooraf hebben wij uiteraard een voluptueus volumineuze maaltijd verdiend. Vol goede moed stappen we bij Meursinge naar binnen. Daar moet het gezellig zijn, want er is een restaurant en er is een Ierse pub. Wat willen wij nog meer? Nou, bijvoorbeeld een tafeltje voor drie, alstublieft. 
"Heeft u gereserveerd?", luidt de geijkte vraag.
Hebben we niet, waarmee de kansen op een zitplaats zijn vergooid. 
Niet getreurd, Westerbork is meer dan Meursinge alleen. Belendend in Hoofdstraat 42-44 bevindt zich Museum-Herberg 'De Ar', waar in beschaafde klederdracht wordt bediend. Tussen een aantal gereserveerde tafels vinden wij een strategisch verantwoorde vrije plek naast de brandende kachelhaard. Verrast kijken we de museum-herberg rond. Een ingerichte Drentse stijlkamer met bedsteden, een kruidenierswinkel (mijn AH-hart bij het Oostzaanse winkeltje uit 1887 heropent zich), een Limburgse mijnfiets, een herenkapsalon en kinderspeelgoed trekken aan ons oog voorbij. Tussen de museumvoorwerpen door bestuderen wij de menukaart. 
Corien kiest bruine bonen met spek. Zij mag zelf naar believen opscheppen uit de pot op de toonbank. Erna geeft de voorkeur aan een Drents stoofpotje met zacht draadjesvlees. Ik neem mijn 'Johanna's Hofse buitenkans' waar - thuis mag het niet, want het stinkt - en ik bestel gebakken levertjes. De dames genieten daarbij van een begeleidend glaasje rood, waar ik een blond Drents biertje beproef.

Naast ons neemt een gezin uit Westerbork plaats, man, vrouw en twee meiden. Onder de maaltijd wisselen we op afstand enkele gezellige woordjes met elkaar. 
"Doe de groeten aan Ingrid", reageert de tafelheer bij het horen van ons verblijfadres.
"Kent u haar?", vragen wij. "Namens wie mogen wij de groeten overbrengen?".
"Zeg maar van Albertje".
Onmiddellijk denk ik terug aan mijn tijd bij de kruidenier, die altijd op de kleintjes lette. Albertje blijkt echter de bedrijfsnaam van onze tafelburen. Zij organiseren bedrijfsmatig feesten en partijen met een creatieve inslag.

Het museum in de herbergboerderij bevat de vijftig jaar oude verzameling 'Allerlei' van de (schoon)ouders van het huidige restauranthoudersechtpaar. Zij zijn in 1970 met een kleine eetzaak begonnen en hebben het nu uitgebouwd tot een zeer gewaardeerde, knusse horecagelegenheid. Verre van Iers, heel Drents, op een of andere manier dus toch met Keltische inslag.


Ruim op tijd melden wij ons tevreden knorrend in de muziekzaal van Meursinge, waar wij opnieuw op een strategisch verantwoorde plek beslag leggen. Je weet immers nooit hoe lang zo'n optreden duurt. 
Dat bleek langer dan gedacht. 
Voor de pauze heeft het duo John O'Dreams (John Flierman en Ed Veltrop) ons vermaakt. 
 Johnny don't go                                      
 Johnny don't go to Ballincollig
  Where you always get so disappointed
  Johnny don't go

  Johnny don't go to Carrickgaline
  I'm not coming with you this time
  You only go to get let down
  Johnny don't go
  Johnny don't go
  Johnny don't go
  Stay in town    

Na de pauze is de eer weggelegd voor het kwintet Kilshannig, vier mannen en een violiste/zangeres. 
  City of Chicago
  In the city of Chicago
  as the evening shadows fall
  there are people dreaming
  of the hills of Donegal 

Hoe lang de voorstelling ook duurde, over onze indrukken kunnen wij kort zijn. Het valt ons tegen, helaas. Dat zal voor de verstokte Kilshannig-diehards ongetwijfeld anders liggen. Zij zullen er onder het genot van een (of meerdere) pints Guinness waarschijnlijk nooit genoeg van krijgen. In een bommetje volle zaal leven zij zich af en toe yellend uit. Wij wachten de toegift niet meer af, het is bijna middernacht. 
Morgen, zondag 6 maart, wacht een nieuwe dag om ons Drentse verblijf (Slaoperij ligt ruim veertien meter boven NAP) weer voor het Noord-Hollandse laagland onder de zeespiegel in te ruilen.

                                     De goede oude tijd
 
Powerrr!!!
Geluk dwing je af, luidt een gezegde. Soms zijn wij het daar hartgrondig mee eens. Met name op de zondag van 6 maart 2011. Het is een speciale, gedenkwaardige dag. Corien's moeder-Erna's oma-mijn oma Beuker zou jarig zijn geweest (104e keer), ware het niet dat zij in 1999 is overleden (op mooie, hoge leeftijd dus).
Niettemin, het is een prachtige, stralende dag. De zon laat zich van zijn beste kant zien, zoals onze Drentse gastvrouwe eerder aankondigde. 
Stipt om 09.00 uur klopt Ingrid op de kamerdeur om ons ontbijt te brengen. Geen onnodig krantje, wel een vers croissantje. Opnieuw smaakt het voortreffelijk, met thee én koffie, zodat we er weer goed tegen kunnen. Wat gaan we doen?
Cor herinnert zich het spoor van de hunebedbouwers, en tevens dat in Rolde een mooi kerkje staat.
Okee, goed idee. Wij gaan op zoek naar het grote hunebed, op zoek naar het dagelijkse leven van onze bijzondere voorouders uit Drenthe. 


In Nederland zijn nog 54 hunebedden over, waarvan zestien in de directe omgeving van het Drentse Borger. Hier moet volgens Cor ook het grootste van ons land staan. Hunebedden zijn mysterieuze stenen monumenten op extreem hoge leeftijd, ze zijn wel vijftig eeuwen oud. Vroeger dacht men dat die merkwaardige steenhopen ooit rustplaatsen waren van een soort reuzen, 'huynen' genaamd. Niets is minder waar, hunebedbouwers waren niet groot. Een volwassen man werd zo'n 1,65 meter, een vrouw 1,55 meter. Ook werden zij niet oud, hoogstens 50 tot 60 jaar. Maar zij waren wel sterk genoeg om een steen van twintigduizend kilo te verslepen.
(Dat zijn zo'n twintig auto's zonder wielen, voor wie het wil proberen).


Als wij op de vroege zondagochtend op de parkeerplaats in Borger arriveren, is het een drukte van belang.
Vooral gezinnen met kinders, waar wij niet echt op zitten te wachten. Maar ja, dan hadden we maar meteen naar de kerk moeten gaan. We vinden precies één vrije parkeerplek, terwijl Cor ons in spanning houdt. 
"Zo zag het er niet uit, toen ik hier jaren geleden met Jaap was". 


Cor's geheugen en haar richtinggevoel blijken nog steeds goed te functioneren. Op de plaats die zij ooit met haar overleden echtgenoot bezocht, staat nu een professioneel Hunebedcentrum, waarin een museum, filmzaal, animaties, activiteiten, restaurant, groot terras, boeken, brochures, souvenirs en informatie aanwezig zijn. Niet ons 'kopje thee' dus. 
Gelukkig is in het met steun van de Europese Gemeenschap tot stand gekomen en door het beroemde architectenechtpaar Aldo en Hannie van Eijck ontworpen centrum ook het grootste hunebed van Nederland overeind gebleven. Het staat ietwat achteraf, muzikaal omlijst door het voortdurende tromgeroffel van een of meerdere spechten, die zich uitbundig laten horen, maar niet laten zien. Dat is nog eens andere faunaspecie dan die uit de oertijd van de huynen, toen er om hun stenen villa's bruine beren op de weg rondscharrelden. De in de buurt gevonden schedel van een jonge bruine beer getuigt er in het museum van.


Genoeg is genoeg, stenen zijn stenen. Wij klimmen niet, wij klauteren niet, wij stappen gewoon in ons voertuig dat ons richting Rolde rolt. De lanen in, de paden uit, het Drentse landschap ademt een weldadige rust. Ook in Rolde is het doodstil, misschien zelfs letterlijk. Voor de woning van de pastoor/dominee staat een ambulance, waaruit twee ambulancemedewerkers stappen om het huis binnen te gaan. Als beschaafde mensen vertonen wij geen enkele neiging om deze hulpverleners iets in de weg te leggen. Wij schuifelen om het inderdaad fraaie kerkje heen en morrelen slechts wat aan de kerkvoordeur, die niet toe- of meegeeft, terwijl de klok toch echt twaalven slaat. Spijtig, geen dienst, geen inkijkje, geen hostie ...











Dan maar op zoek naar een gezellig kopje koffie. Maar ja, in het stille Drenthe buiten het seizoen? 
Jawel, het lukt in Zwiggelte. In een amicaal restaurant annex dorpskroeg, waar een Drents echtpaar zijn prille mannelijke nazaat bewondert en het jong ons, nemen we plaats en melden ons bij de waard. 
"Koffie met appelgebak voor ons drietjes, graag".
De baas ziet er nog wat slaperig uit, zijn vriendin is net vijftig geworden, ligt nog uit te slapen. 
"Wij hebben dat gisteravond uitbundig gevierd", legt hij ons uit. 
Even later komt hij ons fêteren. Drie heerlijke koppen koffie, drie royale appelgebak met slagroom, en als toefje drie glaasjes amaretto, ook met een witte klodder bedekt. Dat alles voor de riante prijs die je bij ons in het westen voor hooguit twee koffie kwijt zou zijn. Zeer voldaan voldoen wij derhalve onze schulden in het Drentse, en keren met een zelfde voldaan gevoel huiswaarts. 

Waarom zou je naar het verre buitenland afreizen, waar het 'om de hoek' zo mooi en weldadig is?
Wanneer zetten wij de noordwaartse spiraal van onze traditie voort? Groningen-Lauwerszee-Norg-Veenhuizen-Orvelte ... Vele mooie oorden resteren nog. Tot een volgende keer!