zondag 1 juli 2012

'Hai is om Leerms kommen'

Het is gelukt, ik ben om Leerms gekommen. In ruim vijfhonderd fietskilometers vanuit Limmen heb ik Algarve-gangers Joke en Peter uit Leermens (NO Groningen) in hun fraaie, niettemin te koop staande woning ter plaatse boa tarde kunnen wensen. Wij, Erna en ik, kwamen het echtpaar in dit voorjaar tegen in een klein appartementencomplex te Livramento, ten oosten van Faro. Het contact was plezierig, onder het genot van een glaasje wijn en meerdere gedeelde reisdoelen en opvattingen. Toen wij vernamen dat zij in Leermens woonden, moesten we het eerlijk bekennen: ‘Nóóit van gehoord’!
Ik herinner mij niet meer of zij ons dorp Limmen kenden, een dorp dat overigens 25 keer zoveel inwoners telt: Leermens 273 tegenover Limmen zo'n zevenduizend. Dat houd je toch niet voor mogelijk, wonen tussen zo weinig medemensen. Wat een rust moet dat met zich meebrengen, eindeloze rust. Horende dat zij als gastvrije hosts aangesloten zijn bij Stichting Vrienden op de Fiets opperde ik als contribuant direct: “Dan kom ik zeker een keer bij jullie langs. Uiteraard op de fiets”. Ik was van harte welkom in Leerms, zoals de Groningers hun dorp uitspreken. Dat mijn bezoek zo snel zou plaatsvinden – binnen twee maandjes – wist ik vooraf ook niet. Maar één keer in mijn kop, zit het niet in, nee, op mijn zadel …

Zo gezegd, zo gedaan, in de laatste week van juni 2012. Zondags regende het nog pijpenstelen, maandags ging ik van start, om weer voor het eerstvolgende weekend bij mijn niet-lange-afstands-fietsende lief Erna terug te keren. Ik heb mijn trip in drie overnachtingsdelen geknipt, daarna zou ik wel zien. De eerste etappe leidde naar Wijnaldum in Friesland, even boven Harlingen. Ik schatte het op rond honderdtien kilometer en dat kwam uit (112,5). De tweede etappe – slaapadres in Leens (Gr.) – zou langs de dijk tegen de honderd kilometer vergen. Dat klopte ook (95). De rit van woensdag naar Leermens moest een makkie worden, iets van een kleine vijftig kilometer (was 40).

Hieronder heb ik mijn beeldimpressie geplaatst, helaas niet helemaal zoals ik het wilde, want mijn camera begaf het halverwege. Gelukkig beschikte ik over een reserve-toestelletje. Eenmaal weer thuis ontdek ik dat toeval niet bestaat. Mijn goede camera begaf het na 66 opnames. Bij nader bezien blijkt ook het tweede toestel met een volgelopen geheugen op 66 foto's uit te komen. Terwijl ik niet meer 65+ alleen, maar intussen al 66 jaar en nog steeds still young ben. Toch toeval?


De foto's vormen een soort puzzeltocht, want mijn sleetser wordende geheugen beseft niet meer precies waar wat allemaal was, wanneer en hoe! Naar mijn smaak zitten er overigens mooie plaatjes uit ons mooie landje tussen, al zeg ik het zelf. Of niet? Ja toch? ... (Met dank aan fotografe Els' foto's ter aanvulling).


Maandag 25 juni 2012
De weergoden zijn mij gunstig gezind. Het is droog en er staat een zuidwesten wind. In het licht van mijn bestemming(en) kan het haast niet mooier. In het begin soms even wat windje tegen, maar al gauw is de rit Limmen-Egmond-Bergen-Schoorl-Groet-Petten-St. Maartenszee-Zijpepolder-Anna Paulowna-Wieringen-Oosterland-Den Oever een ideaal trainingsrondje. Ik had een flink stuk naar en over de Hondsbosse zeewering - vorig jaar nog naar Lidi in Callantsoog - al eens enkele keren eerder afgelegd. Van de verbrande duingebieden raakte ik dus niet meer ondersteboven. Ze zijn trouwens keurig gereanimeerd, opgeschoond en in staat van nieuwe wording, al zal het volledige herstel nog jaren duren. Ik genoot in en door het duinreservaat van heerlijke rust, ruimte en radiostilte.   

Meneer Cornelis Lely
Voor je het weet, betreed je de Afsluitdijk, waar Ir. Lely op de uitkijk blijft staan. Met een briesje in de rug zijn de kleine dertig kilometers recht-toe-recht-aan er zo achter (achter diezelfde rug). Ik kom geen enkele fietser tegen, ik word niet ingehaald, slechts de vierwielers op de rijbaan naast mij razen langs mij heen. Ja, ja, 130 per uur … druk, druk, heerlijk, heerlijk.
... huize Afsluitdijk ...


... Effe het fietspad ...


... effenen ...

... Dijk van een ontvangstcomité ...








... buitenlands feestje ...
Ooit zat ik bij Zürich ingesneeuwd met mijn vierwieler van de baas. Ik werkte als personeelschef bij AC-Restaurants en bezocht het wegrestaurant zakelijk. Ruim dertig jaar later blijkt de sneeuw gesmolten en AC veranderd in Routiers. De parkeerplaats staat ook nu vol glimmend blik. Gauw voortfietsen naar de dijk langs de Friese kust, die het Friese land beschermt.




... eilandgevoelens ...


... straf zuidwester briesje ...





Jakob en zijn hobbypaarden


... Wie is die fietsgast? ...



Ik buig doortrappend met een ruime boog om Zürich heen en koers naar Harlingen, waar ik even twijfel om de boot naar een Waddeneiland (Vlieland of Terschelling) te nemen. Dat doe ik niet, want ik heb een slaapplekkie gereserveerd in Wijnaldum. De Stal fan ‘e Sédyk biedt met persoonlijke aandacht Bed, Box en Brochje, dat wil zeggen overnachting voor mens en paard (en fiets) bij de Vrienden-op-de-Fiets-familie Witteveen. De vrouw des hoeves ontvangt mij allerhartelijkst, wijst mij m’n kamer en gunt me een verfrissende douche. Even later komt haar ‘stalbaas’ van zijn werk en knijpt mijn hand fijn. “Jakob”. Zijn T-shirt draagt een fraai kleurenlogo van Wetterskip Frieslân. Werk en paarden betekenen veel voor dit 1.95 meter lange en 95 kilo wegende vriendelijke, praatgrage krachtmens, wiens polsen elk de dubbele omvang van de mijne hebben. Echtpaar Witteveen is vandaag op de kop af 39 jaar getrouwd. “Dat was Jakob helemaal vergeten, toen hij de afspraak over uw komst maakte. Wij gaan elk jaar op onze trouwdag uit eten. Maar ik zal een sleutel van de deel voor u regelen, want u wilt vast ook wel ergens een hapje verorberen. Harlingen is hier vlakbij”.
Freewheelend bereik ik Harlingen, waar het zonnetje schijnt en het windje blaast. Het toerisme is nog niet in gang, alleen in je uppie is niet echt gezellig. Snel op het terras van Waddenvis een fish, chips en salade met pilsje naar binnen gestouwd, en dan nog sneller terug naar de hoeve aan de Haulewei. Het bruidspaar vertoeft nog elders, de honden nemen blaffend hun honneurs waar. Er rest me één oplossing: lekker vroeg mijn bedje in. Waar Jakob mij al veel over zijn watermanagement had verteld, continueert hij zijn verhaal de volgende ochtend bij het ontbijt. Mijn conclusie is dat er bij waterbeheer inderdaad meer komt kijken dan je denkt.
Hoeve Witteveen, Haulewei, Wijnaldum


Wijnaldum
Uit http://www.petersamuel.reismee.nl/ :
Wijnaldum heeft, net als ik, een roemrucht verleden. Met Feyenoord of PSV heeft dat niets van doen. Ik doel op het terpdorp dat dicht bij de steeds uitbreidende havengebieden van Harlingen ligt, mijn eerste etappeplaats op de fiets vanuit Limmen naar het Friese en Groninger land. Leermens, een dorpje  van 273 inwoners (1-1-2006) in de gemeente Loppersum van de provincie Groningen, onder de rook van Appingedam en Delfzijl, is mijn eindbestemming. Hier in Leerms (Groninger uitspraak) wonen Joke en Peter, die wij in het voorjaar in de Portugese Algarve hebben ontmoet. Zij runnen een B&B, ze zijn net als ik aangesloten bij de Stichting Vrienden op de Fiets, en zij hebben zojuist een vakantietrip naar Berlijn en omgeving achter de rug. Ik heb een bezoek op de fiets beloofd, het lijkt mij heel gezellig om hen opnieuw tegen te komen. Ook vind ik het interessant om hun ervaringen in het land van onze oosterburen te vernemen. Op die manier ben ik gerechtigd om een woordje Gronings mee te brabbelen: ‘Hai is om Leerms kommen'. Dat betekent ‘hij is om het dorp heen gefietst', maar ze bedoelen ermee ‘hij weet goed wat er in de wereld te koop is', oftewel ‘hij is door schade en schande wijs geworden'.
Maar eerst Wijnaldum en zijn verleden. Daar staan 23 huizen, waarin honderd inwoners zijn gehuisvest. Het gehele dorp met bijbehorende buurtschapjes Lutkeburen, Haule en Voorryp telt 74 huizen met in totaal 490 inwoners, die voornamelijk van de landbouw leven. In de afgelopen jaren waren de terpen op de kwelderwallen ten oosten van Wijnaldum speerpunt in archeologisch onderzoek, dat tot enkele bijzondere vondsten leidde.
De vondst van de Grote fibula van Wijnaldum, een mantelspeld van buitengewone kwaliteit, was het begin van een archeologisch onderzoek, waaruit bleek dat Wijnaldum al in de zevende eeuw een belangrijke vestiging was. Verder onderzoek toonde aan dat er in Wijnaldum in die tijd een hoofdgebouw stond met ateliers van ambachtslieden: goud- en zilversmeden, bronsgieters, glas- en barnsteenbewerkers, wevers, een wapensmid, enz. Tevens werd er onder meer een dirhem (Arabische zilveren munt) aangetroffen die verwerkt was in een ander sieraad dat men vond. Mogelijk is deze via handel die Vikingen bedreven, daar terechtgekomen.
Op de westflank van deze archeologisch spannende rug stond een aantal ‘staten', waarschijnlijk herenboerderijen. Er was sprake van Oudehuis, Nyehuis, Swingma en Tjitsma: dit waren aan het eind van de achttiende eeuw al boerderijen. Het dorp Wijnaldum zelf heeft een kern met straatjes waar de bebouwing zich aan geen rooilijn heeft gehouden. Het zijn huizen van een enkele bouwlaag die voornamelijk zijn gebouwd van gele baksteen (dat heeft weer niets met de gele trui van doen). Een huis van twee bouwlagen is van steen in appelbloesemkleur. Aan de noordoostzijde van de bebouwing ligt een fraai kaatsveld. De laatgotische kerk aan de zuidzijde van de kern is oorspronkelijk toegewijd aan Sint-Andreas, die ik als Amsterdammer natuurlijk goed heb gekend. Het kerkschip was ooit gepleisterd, maar laat na restauratie weer zijn ware gedaante zien die pronkt met een mooi vensterritme, dat nauw aansluit bij het tempo waarin ik mij op de fiets voortbeweeg. De wrakke toren stortte in 1684 gedeeltelijk in - hij wel, ik niet - en werd daarna herbouwd. Die werd in 1904 opnieuw vervangen door een door de Leeuwarder architect Jurjen Bruns ontworpen toren. In het fraaie interieur met meubilair uit het tweede kwart van de achttiende eeuw is de preekstoel uit 1728 het kunstzinnige middelpunt. Het snijwerk van de kuip met gewrongen en omrankte korinthische hoekzuiltjes is in 1728 uitgevoerd door Arjen Lous. Op de panelen zijn bijbelse taferelen gesneden. Met lambrizering, doophek met gesneden deur, vrouwen- en mannenbanken is het een buitengewoon interieur. Ten zuiden van de kerk staat de achttiende-eeuwse consistorie en ten oosten 't Slotsje, een grote pastoriewoning in een aardige mengstijl.
Wijnaldum is aan de oostzijde ontsloten door een weg die langs het buurschap Foarryp naar Getswerderzijl loopt. Bij Foarryp ligt te midden van de hoge akkers een klein natuurreservaat van jong cultuurbos, laag grasland en een plas met slikoevers. De vegetatie heeft een zilt karakter.
Ik denk dat, als mijn eerste etappe in de laatste week van juni erop zit, ik ook last zal hebben van een zilt karakter. Breek-me-de-bek-niet-open. "Je hebt het zelf gewild", zal Erna zeggen. Limmen, Egmond, Bergen, (boswachterij) Schoorl, Groet, Petten, Hondsbosse zeewering, Zijpepolder, Anna Paulowna, Wieringen, Oosterland, Den Oever, over de Afsluitdijk, Harlingen, Wijnaldum. Hoeveel kilometer? Ik weet het niet precies, het zal rond de honderdtien schommelen. "Más o menos?", leerden wij - lang geleden - op Spaanse les.
In Wijnaldum heb ik domicilie voor een nacht bij de familie Witteveen gekozen. Niet roken in de woonboerderij aan de Haulewei, staat in het VodF-gidsje. Ben ik even blij, met dat niet roken. Ik zal uitgepuft arriveren en moeten wennen aan de Friese taal, op zijn minst aan het Friese accent, zo bleek mij door de telefoon. Hopend op een goed, stevig ontbijt wil ik mijn route de tweede dag langs de kust vervolgen, om bij het Lauwersmeer in het Groningse Leens aan te leggen. Daar zal de familie Van 't Foort mij voor 19.00 uur aan de Wilhelminastraat ontvangen, naar ik begreep is een restaurant aanwezig. De derde etappe moet mij na een nachtje slapen naar Leermens (Leerms) brengen, waar de Niemeijers, Joke en Peter (zouden zij Tanja kennen?), mij aan de Tuindersweg ongetwijfeld opwachten. Kunnen we vijf kilometer ten oosten van Loppersum niet alleen ons Duits, maar ook ons Portugees wat ophalen. Ik verwacht bij hun een mooi huis, maar ben niet van plan het te kopen, ook al staat het Funda-mentaal vermeld.
Tja, een derde nachtje in de jungle van het hoge noorden. En dan? Nou ja, Erna wil deze vrijheidsfietser ook wel weer in de Limmer bushbush terugzien, dus het zal nog een strijd tegen de klok worden om voor het weekeinde thuis te komen. Ik houd jullie op de hoogte van mijn avont(d)uren, ten tijde van of na afloop. Alvast proost met een heerlijke, heldere Heineken, ha ha.


De Witteveense honden blaffen mij uitgeleide als ik mijn gastvrouw bedank. Jakob laat mij zijn hobby achter de hoeve zien. De paarden in de drassige wei komen naar ons toe. Jakobs dochters berijden de dieren (vooral toen zij nog thuis woonden) en Jakob zelf haalt soms met een ingespannen rijtuig kunstjes à la IJsbrand Chardon uit. Met mijn bepakte fiets aan de hand luister ik het ochtendonderhoud af dat Jakob met zijn edele viervoeters heeft. De dieren zijn tevreden over mijn verblijf, maar zijn ook weer blij dat ik voortga …

... 350, 351, 352 ... 364, 365 ...

... dreutelwerk, keutelwerk ...
Dinsdag 26 juni 2012


En voort ga ik, over de dijk langs het Friese wad. Sexbierum in ijltempo voorbij, waarom niet, laat de windturbines maar draaien. Op naar de contreien van Sint Jacobiparochie, Sint Annaparochie en Vrouwenparochie. Ook hier zie je, zoals overal, veel huizen te koop staan. Oude en Nieuwe Bildtdijk kunnen mij niet stuiten, Oude en Nieuwe Bildtzijl evenmin. Zo’n smal, bestraat fietspad is een dijk van een weg om te genieten. Briesje in de rug, tegenliggers noch inhalers, geen mens te zien. Wel honderden grazende schapen die – liggend, staand -  herkauwen en/of de coureur schaapachtig aanstaren, of onverstoord doorslapen. De meeste langs de weg, in het gras, een enkeling midden op het verharde pad. Een enkel oenig schaap waagt het om verschrikt opzij te springen, je weet nooit welke kant op. Het is dus opletten geblazen, waar je ook al enigszins moet zigzaggen zonder uit te glijden om kleine en grote keutels te ontwijken. Ik heb wat afgekeuteld onderweg, en als ik alle schaapjes geteld zou hebben, had ik minstens als een prins op de witte fiets voor een jaar in slaap kunnen vallen.













... roestbak ...


... van een bekend type ...


... vergadering ...


... klachtencommissie? ...
Friesland
Friesland is niet alleen de provincie van meren en waddeneilanden. Het landschap in Noordoost-Friesland wordt bepaald door terpen, dijken, groen grasland en grazend vee. De weidse vlakten gaan naadloos over in het woudengebied met het even prachtige coulissenlandschap. Noordoost-Friesland, een diversiteit aan landschappen.
Als ik op twee wielen langs de lange waddenzeekust glijdt, hoef ik niet op zoek naar rust, ruimte en vrijheid. Ik zoef er middenin op mijn gemak doorheen. Een weids landschap met aan de horizon terpdorpjes met hun middeleeuwse kerkjes, waarachter een rijke geschiedenis van eeuwenoud cultuurlandschap schuil gaat. Al ver voor onze jaartelling hoogden de eerste bewoners de grond op de aangeslibde kwelders op. Zo ontstond een snoer van terpen. In dit eigenzinnige stukje Friesland zijn Hegebeintum met zijn hoogste terp, maar ook kustplaatsjes als Paesens-Moddergat pareltjes.








... cappuccino met appelgebak met slagroom ...


... de ober ...
Terpenlandschap
Het landschap langs de Friese kust heeft een bijzonder kenmerk: de terp. Terpen kan men omschrijven als door mensenhanden opgeworpen heuvels, die bescherming moesten bieden tegen het opkomende zeewater. Ze werden regelmatig opgehoogd met klei, mest en huishoudelijk afval. De meeste terpen hebben door de ophogingen een hoogte bereikt van twee tot zeven meter.
De terp van Hegebeintum spant de kroon met een hoogte van bijna negen meter boven de zeespiegel. Omstreeks het jaar 1000 na Christus is men met de aanleg van zeedijken begonnen en verloren terpen hun betekenis als vluchtplaats voor het wassende water. Terpen zijn in hun volle omvang blijven liggen tot aan het einde van de negentiende eeuw. Daarna zijn vele terpen grotendeels afgegraven. Terpaarde bleek namelijk zeer vruchtbaar te zijn en was daardoor bijzonder geschikt voor bemesting van arme gronden. Van de terp van Hegebeintum is nu nog een steil, maar markant gedeelte over.


De kerk van Hegebeintum
Alleen de 'klim' naar boven maakt een bezoek aan Hegebeintum al de moeite waard. Op de vrij steile, grotendeels met gras begroeide heuvel staat een schilderachtige kerk aan de Pypkedyk. Op grond van het gebruik van tufsteen, een vulkanisch gesteente afkomstig uit het Eifelgebergte, dateert men de kerk uit het begin van de twaalfde eeuw.
Het interieur van de kerk wijkt verrassend af van de doorgaans sobere inrichting van de protestantse kerken. Dat komt omdat de adellijke bewoners van de nabijgelegen Harsta State sterk hun stempel hebben gedrukt op de inrichting van de kerk van Hegebeintum. Het aanzien wordt voor een groot gedeelte bepaald door een van de rijkste collecties rouwborden in Nederland. Rouwborden zijn bedoeld om de herinnering aan een overleden adellijke persoon in ere te houden. Deze borden dateren van 1689 tot 1906 en hebben zich ontwikkeld van vrij eenvoudig tot rijk versierd met snijwerk en overdadig verguldsel.

... Terpkerk Hegebeintum, tussen Leeuwarden en Holwerd ...


... hoogste terp, 8.8 meter boven NAP
Ferwerd komt voor Holwerd, waar ik weer Waddeneilandkriebels krijg. De boot naar Ameland maakt immers vanuit Holwerd de oversteek, die ik in een ver verleden wel eens met Erna heb gedaan. Op weg naar mijn volgende adres in Leens heb ik een sms-telefonische afspraak met Els, de fietsende ex-buurvrouw van lang geleden uit Hilversum, die verliefd is geworden in en op het Hoge Noorden. Zij meldt mij dat ze zich na de sluizen bij Lauwersoog in de uitspanning ter linkerzijde heeft genesteld. “Schierzicht” versta ik, terwijl Zeezicht wordt bedoeld. Gelukkig ben ik Peter de speurvalk van het type Columbo. Ook al blijkt mijn ‘date’ op het toilet te toeven, ik ontdek haar zonder met mijn glazen oog te knipperen.
Als het zonnetje doorbreekt, nemen we zelfs op het terras aan zeezijde plaats. Onder het genot van een pils of twee, drie en een thee of twee volgen we de vaarroute van de veerboot naar Schiermonnikoog. Route en boot zijn voor mij wel, voor Els geen onbekende.
... meer eilandgevoelens ...


... in Holwerd ...




... gewoon doorkeutelen ...



... dag eilandgevoelens ...






... balkonnetjes om ...


... eilandgevoelens te overzien ...




... op weg naar Moddergat ...


... of is het Paessens ...


Moddergat
In het noordelijkste deel van Friesland, aan de Waddenzee, ligt in het beschermde dorpsgezicht van Moddergat het museum 't Fiskershúske, gevestigd in vier oude, gerestaureerde vissershuisjes. Ook is er een expositieruimte voor wisselende tentoonstellingen. Dit openluchtmuseum houdt de herinneringen aan de verdwenen kustvisserij en de visserscultuur levend. Het oudste vissershuisje dateert uit 1794 en geeft een beeld van de inrichting van een vissershuis langs de waddenkust rond 1850. Het vissersgezin leefde in de grotendeels betegelde voorkamer, de achterkamer diende als werkruimte. In de achterkamer voorzag de vrouw des huizes vishaken van door haar opgegraven wadpieren.
Moddergat is een oud vissersdorp in de gemeente Dongeradeel. Het vormt samen met het dorp Paesens één gemeenschap. Moddergat telde in 2007 ongeveer 230 inwoners.
De tweelingdorpen Paesens en Moddergat bezaten in de negentiende eeuw een grote vissersvloot. In de nacht van 5 op 6 maart 1883 voltrok zich een ramp voor de gemeenschap. Tijdens een zware storm vergingen zeventien blazers en aken, en kwamen 83 vissers uit Paesens en Moddergat om. De ramp was de zwaarste slag die de dorpen ooit heeft getroffen. In vrijwel elk huishouden vielen een of meer slachtoffers te betreuren. Eigenlijk is Paesens-Moddergat deze tragedie nooit geheel te boven gekomen. 
Ter herdenking werd in 1958 tegenover het museum op de zeedijk een monument opgericht.

Als de dood het schip bereikt
  dan is er geen ontkomen
    O water, o wisselvallig element
       de zee heeft gegeven, heeft genomen

... het eenvoudige ...


... landleven ...

... vissers, die ...


... gebleven zijn ...


... en een museumpje ...


... Is daar iemand? ...


... het blijft gevoelig ...


Moi, Els


... Lauwersoog ...



Lauwersland
Lauwersland is de regio van Wadden, Wierden, Wouden en Wat niet meer. Met Lauwersmeer en Lauwersoog ontleent het zijn naam aan de Lauwers, een kleine rivier op de grens van Friesland en Groningen. Volg de stroom van het water en je ontdekt aan weerszijden een gevarieerd en uniek landschap. Met Werelderfgoed Waddenzee, Nationaal Park Lauwersmeer, de twee nationale landschappen Noardlike Fryske Wâlden en Middag Humsterland zit je midden in een prachtig decor van natuur en cultuur.
In het Nationaal Park Lauwersmeer ontdek je een uitgestrekt landschap, een groot open water én ... een 'schone' horizon! Vroeger had hier de zee vrij spel, er was een open verbinding met de Waddenzee. Uit angst voor overstromingen is de Lauwerszee in 1969 afgesloten. De natuur ontwikkelde zich van een zout kweldergebied tot een wijds zoetwatergebied met rietvelden, bossen en grote wateroppervlakken. De oude prielen, geulen en slenken, die stammen uit de tijd voor de afsluiting, bieden veel beschutting. Daarentegen is de harde wind voor surfers en zeilers vaak een enorme uitdaging.






... een Lauwersogie ...


... en een biertje (of drie) ...

(En toen bleek mijn camera kaduuk. Einde route 66 deel 1, in 66 beelden.
Gelukkig was daar oud-buurvrouw en vriendin Els, op bezoek in het hoge noorden bij haar vriend, die mij ook nog een aantal keren op de gevoelige plaat vastlegde. Die blitsplaatjes komen hieronder, voor ik mijn route 66 deel 2 van mijn reserve-toestel in 66 beelden laat zien).


Zo, hier fiets ik mij nu een rotje voor, dit is echt genieten. En er resten nog een twintigtal kilometers in het gidsende gezelschap van Els, die de weg naar Leens op haar twee duimpjes kent. Vanuit Lauwersoog duiken wij zuidoostwaarts langs de jachthaven aan het Nieuwe Robbengat. We sporen over de Strandweg door het Lauwersoogbos, hebben onvrede met het militaire oefenterrein in de Marnewaard, al jagen er geen straaljagers over, en genieten van de rust en het groen van het Ballastplaatbos, het Oude Robbengat en de Zuidelijke Ballastplaat. Dan tuffen we langs de Pampusplaat naast de Vlinderbalg en gaan niet voor pampus aan de vogelkijkhut Jaap Deensgat voorbij. Goh, het is hier echt heel mooi, bekruipt mij een gedachte, wetend dat Els mede daarom hier steeds weer terugkeert.
Kom je in Leens, kom je bij een kerk, kom je bij een cafetaria annex restaurant. Daar wacht mij een VodF-kamer met eigen douche en wc. Wel vóór 19.00 uur melden, luidde de instructie, anders is kamer zowel als eetgelegenheid gesloten. Wij arriveren tegen zessen, dus leg ik beslag op mijn verblijfplaats en vervolg de route met Els en mijn veroverde huissleutel naar haar onderkomen in ’t Stort. Het is immers lekker weer, ik ben benieuwd waar en hoe zij verblijft. En eigenlijk ook wel waar en hoe ik een hapje kan eten.
“Zal ik mijn vriend bellen met de vraag of hij ook bij de Chinees een hapje wil eten?”, stelt Els voor.
“Een Chinees?”.
“Ja, bij jou om de hoek in Leens is er een”.
Els weet in deze krochten alom de weg, zo blijkt maar weer.
“Is goed, gezellig”, reageer ik.
Zij sms’t Geurt en even later zijn wij terug in mijn etappedorp en komt de waddenschilder op zijn oude Nortonmotor uit 1967 aantuffen. De gemoedelijke artistiekeling draagt helm en snor, en eet gezellig een hapje mee. Hij nasi, ik bami en Els … dat weet ik niet meer, een groenteprutje volgens mij. De mannen delen tegenover elkaar gezeten hun schaal met satéstokjes. Els neemt een hapje nasi, een hapje bami, laat de helft van haar eigen hapje staan. De drie andere tafeltjes voor vier blijven onbezet, de dienster hangt verveeld achter de toog. Van de zes blijft één satéstokje liggen. Om klokke negen sluit de Chinees. Dat noem ik geen vuurwerk. Kan ook niet in Leens. Wat Els en Geurt gaan doen, gaat mij niet aan. Ik ga het hoekje om, waar ik mijn fiets parkeer, een douche neem, even tv kijk en in slaap val. Slaap, jongen, slaap, daar buiten lopen de schapen …

... mijn onderkomen in Leens ...


... daar achter verblijft Els ...


... knus in 't Stort ...


... moo hè ...


... zo'n papa-vér veld ...









Woensdag 27 juni 2012
Als ik in mijn domein klaar sta om te starten, belt Erna en vraagt of ik al startklaar ben. Ik tuur tussen de gordijntjes door. “Het ziet er grijs uit”, verklaar ik haar, terwijl ik niet eens door heb dat het regent. Els gaat vandaag een stukje met me mee, tot hoever zullen we wel zien. Zij moet immers terug naar ’t Stort, waar ik mijn pijlen op Leermens heb gericht, een makkelijk overkomelijk afstandje. Alleen … ik moet mijn fietstasjes wel in hun regenhoesjes inpakken, want er lijkt nog geen eind aan de zondeval te komen. Dus trek ik mijn benauwende, niet-ademende, niet-Goretex zijnde knalrode fietsjackje maar over mijn rode fleece rennersjack aan. Dat wordt geen kou lijden, zeker weten.
Els wacht mij in haar honk op, waar we nog een kopje koffie (ik) en een kopje thee (zij) nuttigen. Van haar ontbijtonderdelen biedt Els mij alles aan wat haar niet welgevallig uitkomt in het kader van haar kritische blik op etenswaren, die al of niet bepaalde stoffen bevatten die op de gezondheid van een mens kunnen inwerken. Ik pak een mueslibolletje in, enough is enough. O ja, en ik neem ook nog een slokje vruchtensap. Regen of geen regen, we stappen op en trekken voortvarend het Groningse land in. Els voorop, ik in haar spoor, langs maren en over maximaal dertig centimeter brede met betonplaten aangelegde fietspaden door boerenland, zoals ik dat ten noorden van de stad Groningen enige jaren geleden ook in de pedaalsporen van neef Ronald heb gedaan. Je moet geconcentreerd fietsen, want soms zijn die paden zelfs smaller dan je stuur breed is. Maar het heeft wel wat: de wetenschap dat, als je er vanaf glijdt, de berm je niet zal opvangen, maar het water van de maar. Hoe diep en hoe modderig zo'n maar is, ben ik niet te weten gekomen. Achter de beschermende rug van mijn voorgangster, die de weggetjes hier bijna blindelings weet te vinden, blijf ik keurig op de been, op de kwetsbare bandjes en op het smalle zadel. “Kijk daar eens”, roept zij plotseling. Ik staar in de verte, langs het riet van het belendende kanaal naar de verre einder. “Dáár, je stoot je hoofd er bijna tegen!”. “Huh, je bedoelt dit ding?”, wijs ik op een paal in de berm. “Ja. Weet je wat dat is?”.

... de volgende dag ...


... regen ...


... en toch ...


... richting Eenrum ... met Els ...







Met dank aan sterfotografe/medefietsster Els vervolg ik nu op mijn reserves een tweede route 66.

... Kerk te Leens ...

... ja ja, daar sliep ik ...



... hier toefde Els ...
... Eenrum, zei ik, niet Eenum ...



Het Marnegebied
Ook in het Groningse landschap met zijn weidsheid, de stilte en de schone heldere luchten zijn kerken een belangrijk beeldbepalend element. Je ziet ze meestal in de verte al staan. De eerste stenen kerken dateren uit de elfde eeuw en zijn van tufsteen gemaakt. Aan het eind van de twaalfde eeuw verschijnen de eerste bakstenen kerken. Met het verstrijken der eeuwen veranderen ook de bouwstijlen. In de dertiende eeuw bereikt het siermetselwerk zijn hoogtepunt (romanogotiek). Daarna treedt met de gotiek weer de versobering in.
Van de 13e-eeuwse kerken in het Marnegebied heeft de hervormde kerk in Eenrum de hoogste toren. Deze diende ooit als baken voor zeelieden. In de kerk bevindt zich een Lohmanorgel uit de periode van de rococo naar de romantiek. De Petruskerk in Leens is vooral bekend vanwege het grote Hinszorgel, in 1733-1734 door Albertus Anthonie Hinsz gebouwd. Het meest opvallend in de Petruskerk zijn dit barokke orgel, de fraaie banken en de koorafscheiding.
In het dorp Ulrum staat de fraai gerestaureerde hervormde kerk, die omstreeks 1225 werd gebouwd.
In het Marnegebied kom je ook een prachtig oer-Hollands beeld tegen: draaiende molens. 'De Lelie' in Eenrum is de enig overgebleven molen van de drie molens die ooit in dit dorp stonden. De korenmolen is in 1862 gebouwd en is met 35 meter een van de hoogste molens van Groningen. In de molen is de permanente tentoonstelling 'Bakkerij en Maalderij' te zien. De expositie schetst het leven van de boer, de molenaar en de bakker op het Groninger platteland in de vorige eeuw. In de molen worden brood en koekjes gebakken. Ik herinner mij molen 'The Lily' in Stirling Range N.P. (zuidwest Australië), die Erna en ik op aanraden van vriendin Anne uit Perth ooit aldaar bezochten. Zou deze molen een replica van de Eenrumse korenmolen zijn? Nee toch ...
... boomhutje (niet voor VodF) ...
“Wat dat is? Geen idee!”.
“Een rolpaal”.
“Een watte?”.
“Een ROLPAAL!”.
“Nou en, wat moet ik daarmee?”.
“Weet je waar die voor dienden? Ik heb wel eens gehoord dat er nog vier in het Groninger land staan”.
Ik moet dus begrijpen dat zo’n ding waar ik mijn fiets tegen kan parkeren, in vroeger tijden een functie voor de trekschuiten vervulde. De rolpaal was nodig om met de schuit de bocht door te komen. Even later komen we er weer een tegen.
“We zijn op de helft”, knipoog ik naar mijn meefietsende compane, “op de helft van de rolpalen, bedoel ik”.
Eenrum, Baflo, Tinallinge. Ik kom in en door dorpjes waar ik van mijn lang zal ze leven nog nooit ben geweest. Els heeft haar eigen doelstellingen, dorpjes waar zij nog niet is geweest. Ik weet niet eens meer hoe die heten. Garnwerd herinner ik mij van een bezoek in die rit met neef Ronald, waar je zo heerlijk over water, land en bruggetje kon uitkijken, zeilboten aan je voeten, pilsje of ander ongemak op tafel in de bij velen bekende uitspanning 'Café Hammingh'.  Els kent de stek ook, dus we laten hem voor wat ie is. Hoe mooi ook, we hebben beiden een hekel aan dubbel werk. Uiteindelijk strijken we in Onderdendam neer, in molen Hunsingo aan de Uiterdijk 4, waar vier dames een overheerlijke gezondheidslunch voor hun vier neuzen hebben staan. Wij nemen plaats aan de stamtafel en worden door een vriendelijk lachende serveerster bediend. In de zeer ontspannen sfeer geniet Els van een frisdrankje, of was het thee, en vraag ik maar weer eens om een biertje, dit keer een Belgje. C’est la vie ici, it’s life here, wat voor een leventje, hoe zeg je dat op z’n Grunnings. Els besluit om Onderdendam tot haar keerpunt te maken, dus nemen we er nog eentje, ik in ieder geval.


... ROLPAAL ...


... een wát? ...


... Monument 'Het Jagertje' ...


... voor jagende scheepsvrouwen (man aan het roer) ...


... korenmolen Hunsingo in Onderdendam ...
Onderdendam
Onderdendam, in het Grunnings Onderndaam, is een dorp in de gemeente Bedum. De plaats telde in 2008 inclusief omliggende verspreide huizen 670 inwoners. Het is een beschermd dorpsgezicht, dat op een kruispunt van waterwegen ligt. Het Warfummermaar gaat naar het noorden, het Boterdiep naar het oosten en zuiden, het Kardingermaar naar het zuidwesten en het Winsummerdiep naar het westen.
Vroeger was het dorp van enig belang, in die zin dat er bijvoorbeeld een rechtbank en de bijbehorende gevangenis waren. Ook was het waterschap Hunsingo er gevestigd. Dat belang kwam in die tijd tot uiting in de bijnaam van de plaats: Lutje n Hoag (Klein den Haag).


Westeremden
Het wierdedorp Westeremden (gemeente Loppersum) telt ongeveer 450 inwoners. Oudtijds heette het Emetha, in het Gronings heet het Westeremm. Het ligt op een van de hoogste wierden van Groningen. Rond het jaar 1200 kon Westeremden nog per schip worden bereikt via de Fivel. Toen deze na een stormvloed in de dertiende eeuw dichtslibde, verloor het dorp zijn havenfunctie. Sinds die tijd is het een van de vele kleine dorpen op het Groninger platteland.

... pilsjuh (2x) ...
Via Westeremden – ik laat Henk Helmantel voor wat hij is, al eens bezocht, galerie alleen in de weekenden open, én weer die venijnige HH-Erlebnis – en Zeerijp koers ik na iets meer dan veertig kilometer het doodstille, zeg maar uitgestorven lijkende Leermens binnen. Aan de Tuindersweg staat met riant uitzicht op veel groen een fraaie vrijstaande woning, aan vier zijden omgeven door een sloot. Bord bij de entree: TE KOOP. Het is huize Niemeijer, dat wil zeggen dat Joke en Peter van de Algarve hier wonen. Peter staat mij als het ware voor de oprit op te wachten. Hij is met een buurvrouw, die haar hond uitlaat, aan de praat, als ik afstap om de oprit over de voorsloot te betreden. Joke blijkt net thuis van haar werk in de stad (Groningen). De ontvangst is allerhartelijkst. Onmiddellijk ontvang ik een rondleiding door het riant ruime huis - ik raak het spoor bijster - en krijg mijn verblijfsdomein aangewezen. Een verfrissende douche-aanbieding wordt uitgenut, waardoor ik fris en fruitig met de voorhene vakantiegenoten aan de babbel raak.
“Zeg maar tegen Erna dat ons huis te koop staat”, luidt het dwingende advies (Joke en Peter willen kleiner, richting de stad, nu hun beide dochters niet meer in het ouderlijk huis wonen).
“Zal ik doen, maar ze weet het al via Funda. Het heeft geen zin, dat weet ik nu al. Veel te ver van de bewoonde wereld, ha ha”, leg ik onze randstedelijke visie uit.
Niettemin mag ik ’s avonds mee-eten, een heerlijke wokmaaltijd, en tot wederzijdse verrassing de blik opnieuw op Portugal richten. Op de buis is immers de EK-voetbal halve finale Spanje tegen Portugal, waarvan noch de ene Peter tegenover de andere, noch de andere tegenover de ene, zich bewust was of er een voetballiefhebber tussen hun tweeën school. Dat was voor beiden dus mooi meegenomen, terwijl ook Joke onder het kijken participeerde in het ledigen van de fles heerlijke rode wijn en het leegknabbelen van een schaal vol cashewnoten. Een skybox-feeling bekroop mij.


... Peter en Joke Niemeijer te Leermens ...


Joke bij hun fraaie huis


... met weids groen uitzicht ...


... ook hier een wierdkerkje ...
Donderdag 28 juni 2012
Voor achten de volgende morgen kan ik vrijuit de badkamer van mijn gastvrouw en gastheer gebruiken - kunnen zij wat uitslapen. Een verfrissende douche gaat er bij mij altijd in, net als een overheerlijk ontbijt. Dat laatste verzorgt Joke dan ook met een perfectie, waarin het aan niets ontbreekt. Krijg ik thuis van Erna mijn vitamines elke dag via een sinaasappel voorgeschoteld – zelf zou ik dat veelvuldig overslaan -, Joke presenteert een vol glas oranjegekleurd sap dat dezelfde gezonde uitwerking heeft. Hoewel ik niet zo’n grote eter ben, geniet ik toch van het lekkere brood, het smakelijke beleg en het kopje thee of twee, waarna wij ten afscheid gedrieëlijk een vers kopje koffie nuttigen. Alsof we op vakantie aan de Algarve zijn, zo keuvelen we er op ons gemak nog wat op los. Roept voor Leermens’ Peter echter de plicht om de sloten en het gras aan te harken, voor Limmer Peter is weer een zitplaats op de plak gel beschikbaar, ten einde de afdaling naar het zuiden in te zetten.
“Weet je al welke richting je uitgaat?”. De Niemeijers zijn benieuwd, zij adviseren de boot via Stavoren, die het IJsselmeer oversteekt naar Enkhuizen. Wat mij vrijwel nooit gebeurt, overkomt mij nu. Ik weet gewoon niet wat ik wil, ik weet maar geen keuze te maken. Eén ding staat vast: ik wil vóór zaterdag thuis zijn. Opties zijn derhalve om terug te reizen door het rustieke Gronings-Friese land, of om de trein in de stad Groningen of Haren of Zwolle te pakken (brrr, ik moet eigenlijk niet denken aan het perrongesjouw met mijn bepakte fiets), of om zuidwaarts fietsend te zien hoe ver ik kan komen. Daarbij kan ik een tussenstop bij tante Anneke in Haren (Gr.) overwegen. Ik heb haar telefoonnummer in mijn gsm-bestand staan, kan mijn komst dus aankondigen.
“Je moet hier nog wel even de wierde op fietsen en een rondje om de kerk maken. Daar staan vele gedichten in de stenen gebeiteld”, adviseert Peter, mijn interesse in literatuur aanwakkerend en vermoedelijk inschattend dat ik hier niet meer zo gauw zal terugkeren. Zo heeft hij het gezegd, zo heb ik het gedaan. Uit- en terugzwaaiend verlaat ik hun Tuindersweg, draai de hoek om en de bocht door en bestijg het stukje naar en om de kerk. Welk een wereld alhier, welk een rust. Ik kom geen mens tegen en vraag mij af hoe je hier als buitenstaander uiteindelijk woonachtig kunt geraken. En hoe het is om zo ver van mijn ‘bewoonde’ wereld te leven, te werken, te genieten. Zou ik dat willen, zou ik dat kunnen? Geen overtuigend idee grijpt mij in de kladden. Zou Erna dat willen, zou Erna dat kunnen? Nee, weet ik met overtuiging, nee, dat wil en kan zij niet. Zeker weten. Zij is happy in Limmen, zij geniet nog altijd van haar werk in onze nationale hoofdstad. En zo moet het zijn: niet wéér verhuizen, niet wéér een ander huis kopen, hoe mooi het Niemeijer-pand ook is, hoe schitterend het ook gelegen is …
Ik verlaat de gedichten rond de kerk zonder ze in volledigheid te lezen. Poëzie is niet echt aan mij besteed, welke diepgang het ook bevat. Onrustig zet ik een zuidelijke koers in. Zeerijp opnieuw op de bordjes, Loppersum. Ik besluit stad Groningen aan te doen, ook al zitten neef Ronald en Marijke met hun catamaran somewhere in and around Scotland en zijn noordelijke eilanden. Misschien kom ik vlak langs de boerenhoeve waar zij wonen, dan gooi ik een briefje in hun bus, een vlug flessenpostberichtje. Het mag niet zo zijn. Ik kom Groningen aan noordoostelijke dreven binnendrijven, dobber de binnenstad niet helemaal overstag door, om vervolgens naar Haren op te loeven. Een fotootje van een liggend beeld bij een havenarm moet aantonen dat ik door Groningen ben aangedaan. Dan kom ik op de verbindingsweg naar Haren, waar prachtige villa’s bewijzen dat dit een dorp is à la Bloemendaal, Wassenaar, Blaricum, Laren en je hebt geloof ik nog Roozendaal met een z. Heel, heel lang geleden – ik woonde nog in Hilversum – ben ik een keer liftend naar Haren gereisd om ‘vriendinnetje’ Elleke uit Amersfoort, werkzaam in de verpleging in Haren, met een bezoek te vereren. Ik deed daar een lange, lange dag over, herinner ik mij, vermoedelijk langer dan op de fiets. Ik kwam pas tegen middernacht bij haar aan … onaangekondigd.
Vandaag heb ik tante Anneke, de jongere zus van Erna’s moeder, vooraf wel van mijn bezoek op de hoogte gesteld. Ondanks haar drukke bezigheden zou zij proberen thuis te zijn, in ieder geval de poort naar de achtertuin los te laten.

 
... vol poëzie ...


... stad Groningen ...


... bij (tante) Anneke langs ...


... koffie en broodje in haar achtertuin ...
En ja hoor, na 25 kilometer stap ik Anneke’s achtertuin binnen en staat Anneke in de keuken koffie te zetten en een overheerlijk broodje met rauwe ham voor me te smeren. We hebben elkaar ruim een jaar gezien noch gesproken, dus dat was vanuit het onverwachte wel even gezellig. En natuurlijk veel te kort, maar ja: zij heeft het druk, druk, druk, en ik moet nog een flink eindje. Welk eindje? Ik weet het nog steeds niet dan slechts de doelstelling: vrijdagnamiddag of –avond thuis zijn. Doortrappen dus, tegen de stevige wind in, van Haren naar het Drentse, naar Assen, naar Smilde, tussen Diever en Dwingeloo door naar Uffelte en Havelte. Assen bereiken is geen probleem, daar fiets ik aan het begin van de middag zo rond tweeën door en langs. Ik pedaleer geluidloos zo snel mogelijk voort, want ik ervaar het als een verschrikking om hier te toeven. Ik val een eredienst in de kathedraal van de motorsport binnen. Overal TT-kampeerterreintjes, getatoeëerde vetkwabben met ringetjes in de oren en blikjes in de hand, en her en der naar het lijkt startbanen vol JSF’s. Het zijn motoren, moordwapens die de macht en invloed van de Tourist Trophee verbeelden. Wat die Kawasaki- en Harakiri-dwazen op het circuit doen, moeten zij zelf weten. Mij zullen ze daar niet zien. Maar wat zij op de openbare weg met hun herrie producerende milieuvervuilers uitrichten, mag wat mij betreft worden verboden. Verdwazing, dat is het! Hoezo crisis? Hoezo matigen? Overgewicht? In tachtig provent van de gevallen! Ga fietsen, mafketels, geniet eens van de rust en de Drentse natuur. Maar dat zeg ik daar niet, tegen niemand, durf ik niet. Ik denk het alleen. Ik spreek ook niemand, wil ook niemand ontmoeten. Asser inwoners zitten her en der langs de weg, in een aangelegde zitkuil van lui tuinmeubilair, reclame schreeuwende parasols en gele vochtvoorziening in blik of glas van het ene of andere brouwersmerk. Wat een gezellige klerezooi …

... Smilde, als je eens wist wat ik wilde ...


... overnachten in Giethoorn ...


... op zoek naar Jonenweg ...


... tussen ooievaars en muggen door ...


... gevonden ...


... pittoresk ...


... stil stilleven ...


... gastvrije ontvangst ...


... drie jonge ooievaars in de boomtop ...
Uffelte, Havelte vind ik een redelijk eindpunt van deze dag. Een prachtige omgeving, fraaie aangeharkte woningen. Ik bel de ene en de andere Vriend op de Fiets alhier, maar hij of zij geven niet thuis. Ze nemen niet op, zijn niet klaar voor ontvangst of melden welke niet-ontvankelijksheidsverklaring dan ook. Paniek ken ik niet, ik fiets gewoon door. Het is ten slotte mooi, droog weer. Alleen die wind had in Assen moeten achterblijven. Waar kom ik terecht tussen Steenwijk en Meppel door, voor mij behoorlijk onbekend terrein? Wanneperveen of Giethoorn? Nou, dan dat laatste maar. Daar woont ook een aantal VodF-vrienden, zie ik in de VodF-gids. En het is er mooi, erg mooi, en nog zeer stil.
Mevrouw Van der Werf van de Jonenweg neemt mijn telefoontje aan en reageert zeer uitgebreid, zonder dat ik te weten kom of ik bij haar kan overnachten. Ze belooft terug te bellen, na eerst de buurvrouw – die het ontbijt moet regelen – te hebben geraadpleegd. Ik trap door langs het water, vraag twee, drie keer naar de Jonenweg, steek een brug over en arriveer in een buitenland, in ieder geval een buitengebied. Drie ooievaars proberen volgens mij kikkers in het dras te zoeken. 'Ring, ring', luidt de toon van mijn gsm. Ik ben welkom, ik blijk van de goede kant - de niet-pont-zijde - te komen, en mag mij bij de buren melden. De verrassingen zijn de wereld nog niet uit, waar zal ik terechtkomen? Ik zie alleen maar gras, riet, water en geen enkel huis. Daar komen twee boerkes aan.
“Jonenweg 29, 31? Gewoon doorfietsen, nog een paar kilometer, dan kunt u niet verder. Daar staan een paar huizen”, grijnzen de heren mij toe.
Ik doe als gezegd en besef nog steeds niet waar ik terecht zal komen. De doodlopende weg komt inderdaad uit bij huisnummers 29 en 31 en nog een stuk of wat. Hij stuit op het inmiddels niet meer door de pontwachter bediende pontje (alleen van 9.00 tot 19.00 uur actief). Het is rond achten, ik heb honger, vooral dorst. De uiterst vriendelijke gastvrouw komt uit de stolp tevoorschijn, ik sla drie muggen dood. Ik mag op het terras plaatsnemen en vraag brutaalweg om twee pilsjes. Dat verbaast haar niet, ze staan echter niet in de koelkast.
“Geeft niet”, waardeer ik haar, geen winkel of welk verkooppunt in de nabijheid ook vermoedend. Ik spoel mijn keel door en een mueslibroodje weg, kijk rond naar een wereld vol potjes, pannetjes, ketels en bloembakjes in de buitenlucht. Ik ontdek een afgetopte boom, waarop een ooievaarsnest met drie nauwelijks zichtbare jongen. Ik vraag mij af waar ik kom te slapen, warm eten zal erbij inschieten. Dan komt de echtgenoot naar buiten om mij mijn slaapplaats bij de buren te wijzen. Het ruikt daar wat stoffig, wat muffig. Het is ook sticky, ik dood twee muggen en sluit de klapramen. Ik zie dat ik over een eigen douche en toilet beschik, waar ik gretig gebruik van maak. De halve EK-voetbal-finale zal erbij inschieten – Duitsland tegen Italië met malloot Ballotelli - , maar ik stop de dopjes voor de radio-uitzending op mijn mp3-speler in mijn oren en maak de uitschakeling van onze oosterburen liggend op mijn bedje audio, imaginair-visueel tot het eindsignaal mee.
Tussendoor hoor ik mijn bedgastvrouw hardop zingen. Vreemd, want zij moet toch beseffen dat tussen de dunne wanden een gast in de Gästezimmer huist. Ik krijg de operazangeres niet in beeld, ook de volgende ochtend niet. Ik heb zonder muggenprikken geslapen – verbeeld ik mij (later blijkt anders) – en neem een verfrissende douche, waarna ik mijn fiets bepak, het belendende buurterrein terugzoek en aldaar in de buitenlucht een overdadig ontbijt door de heer des huizes krijg opgediend. Mevrouw Van der Werf is ’s ochtends vroeg om half zeven al naar haar werk. Haar auto stond op de parkeerplaats aan de overkant van de vaart, waar ik voor negenen nog maar moet zien te komen.
“Geen punt”, zegt de gastheer, “ik breng u persoonlijk over. Wij beschikken over een sleutel en kunnen dus altijd droog over”.
Om half negen is het zover. Ik laat Giethoorn, beter gezegd Jonen, voor wat het is, in de vrij stellige wetenschap dat ik ook hier niet zo gauw weer zal terugkeren. Niet omdat het mij niet beviel, maar meer omdat het aan het andere eind van de wereld ligt.







... buiten ontbijten ...


... met een halve liter (verse sinaasappelsap) ...


... daarna met een vroeg pontje vanuit Jonen ...


... mmv mijn VodF-gastheer ...


... over de Walengracht ...


... van Giethoorn en Dwarsgracht naar Vollenhove en Blokzijl ...


... mijn gasthuis ...

... in Jonen (Steenwijkerland) ...

Vrijdag 29 juni 2012
Huiswaarts, vol goede moed, mede ingesproken door mijn wakkere gastheer, die mij met veel genoegen overzet. Daar sta ik, aan gene zijde van de Walengracht. Een vorstelijk lange rit wacht mij, in het aangezicht van grijs grauwende wolken. Ik geloof nooit dat ik droge voeten houd. Een bordje op de Duinweg wijst links naar Vollenhove en rechts naar Blokzijl. Tja, wat zal ik doen? Gelukkig belt Erna, die hier ook nog nooit is geweest, aan wie ik dus kan vertellen hoezeer ik van het landschappelijke geniet. Ik krab aan wat jeukplekken op benen en armen. Hopelijk blijven de muggen in Jonen achter, al denken ze daar in Haarlem anders over. Was ik maar vast in de buurt van Haarlem.
“Je mag ook best zaterdag thuiskomen”, spreekt Erna mij moed in. Ze weet dat ik mij never nooit laat kennen. “Ik zie wel, jij merkt het wel. Reken in ieder geval niet met eten op mij”. Enkele druppels bederven kortstondig mijn fietspret, toch doe ik de regenhoesjes (nog) niet over mijn fietstasjes. Een flink stuk hufteriger gedraagt de wind zich. Die had halfweeks halfweegs ten omme moeten keren, maar gedraagt zich nu als een standvastige, nooit van windhoek veranderende zuidwester puber. Tegen dus. Ik ben ook tegen, maar dan anders, en trap mij een rotje door. Ik passeer Vollenhove, dat doet mij aan flaporen en meester Pieter denken, terwijl ik officieel zelf Pieter heet zonder meester te zijn. Althans in de rechten, niemand die daar om maalt. Uitbannen dus, die flaporen, want aan zulke grootzeilgedachten heb je niks, met tegenwind! Kraggenburg, Ens. Ja, dit is NOP voor nop, de Noord Oost Polder, hoe hebben ze hem kunnen aanleggen. Ik krijg bij wijze van schok een ingeving, bij wijze van ingeving een schok. Geen visite aan Urk voor een palinkie, maar eentje aan Schokland, waar ik volgens mij ook nooit ben geweest. Helaas arriveer ik te vroeg, het museum is nog gesloten. De rit door het museumbosgebied is wel de moeite waard op de fiets, vooraf gesterkt met koffie met appelgebak met slagroom. 
Schokland
Schokland, eiland op het droge, is UNESCO Werelderfgoed. Het kent een lange voorgeschiedenis. Afwisselend was het gebied land, dan weer speelde het water hier een hoofdrol. Al in prehistorische tijden was het voor mensen een aantrekkelijke vestigingsplaats. Later kreeg de zee steeds meer invloed. Mede door menselijk ingrijpen werd Schokland in de middeleeuwen een eiland in de Zuiderzee. Het eiland werd steeds kleiner en dreigde zelfs helemaal in zee te verdwijnen. Zover kwam het niet. Tot 1932 lag het als eiland in de Zuiderzee, na de voltooiing van de Afsluitdijk in het IJsselmeer.
In 1942 werd Schokland opgenomen in de Noordoostpolder en maakt het deel uit van het vasteland. Er ontstond een unieke situatie. Het drooggevallen eiland werd helemaal door land omgeven. De mens lijkt de strijd tegen het water vooralsnog in zijn voordeel te hebben beslist. De geschiedenis van Schokland staat symbool voor Nederland en zijn relatie met en strijd tegen het water.
Museum Schokland ligt op de Middelbuurt, één van de drie laatste woonterpen van het voormalige eiland. De museumgebouwen zijn rond de historische kerk uit 1834 gegroepeerd. 
Voorbij Nagele steek ik de Ketelbrug over naar onze twaalfde provincie, Flevoland. Net als dat van mijn reserve-cameraat(d)je blijkt mijn geheugen volgelopen. Als Lelystad immers onder handbereik ligt, verbeeld ik mij dat de wind is gedraaid. Ik race over een asfaltglad fietspad langs water (links) en dijk (rechts) kilometers in het geel (verbeelding). Even voor Ketelhaven, een nederzetting voor bootliefhebbers, lacht een welwillend iemand mij uit dat ik een afslag moet hebben gemist.
“U kunt nu beter doorrijden via Dronten en Swifterband om in Lelystad te komen”. Ik vervloek mezelf, de wind, het water en de dijk, en vecht tegen een opwellend tranendal. Gvd, Lelystad was nog maar een paar kilometer, nu staat er in rode cijfers 28 achter de op een wit ANWB-fietsersbordje in rood vermelde woonplaats van mijn nicht Ria. Dat wil je toch niet!? Maar je moet wel, ík moet wel!


... Duinweg, dus effe Erna belle ...


... grijsgrauwe druppels ...




... schokkend Schokland ...


... want museum ...


... nog gesloten ...

... helaas ...


... maar ...


... wél koffie mét ...










... waar en wie is Karin? ...








... Ketelbrug ...


... 728, 729, 730 ...


... 732 driekwart ...



... sterke stroom ...


... maar niet in de camera (memory full) ...


(Via een vergissingsomweg rijd ik door Flevoland naar Lelystad en verder huiswaarts. Met die heerlijke, constante, stevige west tot zuidwestenbries in de buik. Afzien, omzien, uitzien, doorzitten ... Een vol geheugen weerhoudt mij van meer kleurige plaatjes. Gelukkig is Noordhollands laagland bekend terrein).

Bij binnenkomst herken ik de noordkant van Lelystad. Mijn nicht Ria woont hier vlakbij, aan de IJssellaan. Ik heb haar al meermalen per fiets vanuit Limmen opgezocht. Dan bleef ik wel logeren, want een enkele rit LL (Limmen-Lelystad) via de dijk Enkhuizen-Lelystad vergt de orde van tachtig kilometertjes. Meer dan genoeg, verzucht ik in mijzelf, beseffend dat ik Erna eind van deze middag echt niet in het NS-station van Heiloo zal kunnen opwachten. Zou Ria trouwens al uit la douce France terug zijn van vakantie? Ik besluit even te gaan kijken, een kopje koffie of thee is nooit weg, want mijn vochtverbruik loopt meer en meer op.
Helaas, geen auto voor de huisdeur en een groen brievenbusbakje gevuld met post. Dat zijn absentietekens, waar inbrekers mee uit de voeten kunnen. Ik voeg aan het postbakje een door vermoeidheid slordig geschreven krabbel op een schriftblaadje toe, daarmee bewijzend dat ik in de buurt zijnde aan de familie heb gedacht (Enkele dagen later mailt Ria mij dat ze het jammer vond dat zij mij niet heeft getroffen; zij was met echtgenoot Cor en zoon Wouter een dag later terug van acht weken Frankrijk). Ik pak de pedaaldraad weer op, laat de klanken van het vrijdagmiddaggebed in de nabij liggende (staande) moskee van mij afglijden, en trap langs het drukbevolkte outletcenter Bataviastad naar de voet van de dijk. De gehurkte man van staal zit nog altijd in zijn poephouding, zonder dat je tegen de prachtige Noordhollandse hemel enigerlei keutel ziet. Hij heeft vast geen rol wc-papier bij zich, spreek ik mijzelf ter verklaring in. Bij de haringkar om de hoek van de bocht duurt een welverdiend ‘harinkie’, met uitjes, mij te lang om ontkaakt te worden. Er staan wel vijf, zes, zeven liefhebbers voor mij en daar kan mijn fietsongeduld niet tegen. Dan maar niet, ook al is mijn bidon leeg. Ik weet dat ik voorbij de helft van de dijk – nog ongeveer twintig kilometer dus – langs Checkpoint Charlie kom. Net als vele anderen vroeger elders en ook heel anders, wil ik daar mijn kans grijpen. Een pilsje en een broodje, mmm … dat zal smaken.
Verstandig als ik soms ben, houd ik het dit keer op één pilsje. Wat zal ik voor verdere risico’s nemen, op één korte-termijn-dorstlesser vergeet ik al mijn bidon te vullen. De dijk komt aan zijn eind, waar in de westerverte een donkergrijze lucht niet veel goeds voorspelt. Enkhuizen en zijn dromedaris schuiven aan mijn blikveld voorbij. Ik haal een groep van veertig, vijftig scholieren onder begeleiding op de fiets op het smalle fietspad in een slakkengangetje in. Rustig blijven, Samuel, concentreer je. De inhaalrace verloopt zonder slijm- of andere sporen, alleen blijft aan het einde één van de twee voorhoedemeesters lekker links houden. Ik schiet fluks tussen de twee opperhoofden door, de linker toevoegend: “Doen de leerlingen het goed, wordt de meester mooi beboet”.  De rechter waardeert mijn oordeel, maar de linker komt in opstand.
“Ik moet wel”, roept hij mij na, “anders zie ik geen flikker”. Het is echt waar, dat is de Nederlandse taal van een meester in het Nederlandse westen.
“Zitten die er dan tussen?”, schreeuw ik mijn hoofd op enige afstand omdraaiend potig terug. Een mogelijke vervolgreactie kan ik niet vernemen, ik heb nog altijd ferme wind tegen.
Na ongeveer een kilometer maak ik op een bruggetje even een tussenstop. Ik wil de radio aanzetten, stop de dopjes in mijn oren, maar de zender geeft een storend geluid. Dan maar niet, geen nieuws is goed nieuws. Wat wél gebeurt is dat, als ik stilsta, de fietsende school opnieuw langs mij heen paradeert. Een uitgelaten groep, die na een schoolkamp in Friesland en een tochtje met de boot Stavoren-Enkhuizen weer bijna thuis is.
“Hoogkarspel”, beantwoordt een van de twee in achterste linie keurig naast elkaar rijdende schooljuffen mijn vraag. “En u, waar komt u vandaan en waar moet u heen?”.
Als ik mijn kamp van deze dag schets – “Van Giethoorn naar hier en ik moet nog naar Limmen onder Alkmaar” – weten de kinderen voorin bijna ogenblikkelijk dat deze ‘meneer’ al 111 kilometer heeft gefietst en er nog zo’n veertig moet.
“Tjezus”, hoor ik de een na de ander mompelen als ik hen in voorzichtig tempo opnieuw inhaal. “Mené –héér, heeft u echt meer dan honderd kilometer gefietst?”. Het is een aardig, spraakzaam joch, dus blijf ik even naast hem fietsen, bewonderd door flankerende, jeugdige medeliggers. Hoewel ze het liedje uit mijn jeugd niet hanteren (ik bedoel: ‘We zijn er bij-ná’), slaan ze toch vrij snel af naar hun school- en thuisbasis Hoogkarspel, waardoor ik weer vrij baan krijg. Ik stoom op naar Hoorn, naar de jongens van de bonte koe en verder, Schermerhorn met zijn molens en zo, waar ik al wat vaker heb rondgefietst.
En ja hoor, in Hoorn maken ze het mij bont. Ze zijn bezig het fietspad te renoveren. De route wordt via onduidelijke aanduidingen omgelegd, maar navraag leidt me toch over het net nieuw verstrekte, nog geurende asfalt. Ik ben geen plakker, dus sla ik snel af, waardoor ik het drukke centrum met gevulde terrasjes binnenstiefel. Het lijkt wel kermis hier. Daar heb ik echt zin in, maar wel een ander keertje, overdenk ik. Ik vraag de weg, maar Nederland blijkt opnieuw een fietsland: de inwoners fietsen in doorsnee niet verder dan het blikveld van hun eigen woonomgevinkje, niet verder. Toch vind ik mijn weg de stad uit. Ik heb geen gps nodig, dat ben ik zelf al (grote peer samuel). Net buiten Hoorn zie ik een boerin haar stal met wijd geopende staldeuren binnenstappen. Een handvol spelende, schreeuwende kinderen krioelt op een springtafel op het erf. Als ik dat erf oprijd, springt mij gelukkig geen blaffende hond tegen de blote kuiten, ook al bijten die discussiërende viervoeters niet of nooit (volgens de bezitters).
“Mevrouw, mag ik u wat vragen? Kunt u misschien mijn bidon met water vullen, kraanwater alstublieft?”.
Ze kijkt mij vriendelijk aan, glimlacht en zegt: “Maar zeker wel, een ogenblikje”.
Ik vertrouw er maar op dat er geen doping aan mijn bidon wordt toegevoegd. Je moet immers altijd maar afwachten of de aanbieder geen slootwater of iets van dien aard aan je maag en ingewanden toevertrouwt, een geintje dat ik in de grote stad niet voor onmogelijk houd. En om nu Lance Armstrong in zijn juridische procedures op de voet te moeten navolgen, nee, daar heb ik geen zin in.
“Alstublieft”, zegt zij vriendelijk, en overhandigt mij een volle bidon. Waar ik verder heen koers, houdt haar niet bezig. Haar stal roept haar.
Man, man, man, die westerse wind blijft ook maar loeien. Mijn dieseltje ronkt door, de bidonbrandstof is echter snel verdampt. Een pilsje, een pilsje, dat moet mijn redding zijn. Erg, hè. Nee hoor, dat valt best mee. Ik weet dat het onverstandig is, dat het gerstennat dehydreert of zoiets, maar ik weet al te goed ook dat het schuimend lekker is, en - nog een, nog een - verslavend. Bij Avenhorn ontwaar ik een kroeg op de hoek, waar twee kerels op het terras voor de deur op de uitkijk zitten. Zal ik of zal ik niet? Ik zal! Ik parkeer mijn fiets in het zicht van de deuropening en stap een grote feest- en schreeuwruimte met enorme toog binnen. Geen bedienend mens te zien. Ik schreeuw mijzelf aanwezig: “Is daar iemand”. Een heuse kroegbaas vertoont zijn kale kop, zijn oorring, zijn tattoes, zet zijn twee knuisten aan gestrekte kleurrijke armen op het toogblad, trommelt met zijn vingers en ik besef pijnlijk gevoelig dat ik (nog) niet thuis ben.
“Ik was even bij mijn Harley in de schuur”, verklaart de hulk zijn afwezigheid. Davids heilige zoon vind ik altijd schitterend om te bewonderen, maar nu even niet.
“Een pilsje, graag”.
“Twee euro twintig”, tapt de herbergier een bedrag en veegt afgemeten de opgebolde schuimkraag terzijde. De vaas met inhoud schuift hij mijn kant op.
‘Klok, klok, klok’. Ik klok mij snel weg, richting huis, waarvan ik weet dat de koelkast er geen bier bevat. Wij zijn wijndrinkers.
Ik dans langs Ursem, door Schermerhorn, langs Stompetoren, alles in cadans, en krijg de kaasstad in mijn vizier. Van Alkmaar naar huis is het nog een kilometer of zeven, dus ik houd de moed erin. Wat in mijn kop zit, zit nu ook in mijn kont. Ik zal dik 150 kilometers hebben afgelegd als ik Erna weer zie, en ik hijs mij weer enkele secondjes uit mijn zadel.
Bij Alkmaar staan de (fietspad-)ontwikkelingen in de vaart der Noordhollanders ook niet stil, dus moet ik even goed opletten en voor de zekerheid iemand aanschieten met de vraag hoe ik verder moet. Ik blijk goed te zitten, want ik zie het grote afvalstation. Ik scheer mij vervolgens langs het Afas-AZ-stadion, om na Alkmaar-zuid en Heiloo-noord tegen het witte kerkje in hartje Heiloo op te botsen. Nu is het nog een fluitje van een cent, en om een paar centen uit te geven parkeer ik mijn bepakte fiets naast het terras op het Heiloo-er stationsplein, waar ik twee keer per week onze boodschappen bij de Vomar doe.
“Kunt u even op mijn fiets letten?”, verstoor ik beleefd een jong stelletje, van elkaar genietend op het verder onbezette terras. Het is kwart over zeven in het begin van een mooie avond, de meeste mensen zijn aan het eten of uit eten. In de supermarkt is het stil, dus vervul ik in een hurry mijn ultieme droom voor thuiskomst: een sixpack. De in stevig plastic gehulde blikjes klemmen zich op mijn bagagedrager tussen mijn fietstassen. Samen met die welverdiende verlokkingen stap ik thuis af, waar een andere verlokking al lachend voor het raam onder de carport staat. Daar is Erny. Hier is Peter. Hij heeft om half acht precies – na elf uur op de fiets - en 155 kilometer precies geen zitvlees meer over. Het enige dat rest is zijn lekkere trek in een gele rakker, of twee, drie. Nee, van de zes bewaart hij tegen zijn principes in – hij is niet zo’n bewaarder, al bederft alcohol niet - ook voor de volgende dag nog wat. Want mét Erna heeft de vermoeide fietsrakker ook een glaasje rood verdiend, of twee. Wijn op bier schenkt immers plezier, toch? …

1 opmerking: