maandag 7 januari 2013

Honderd vuren (Cienfuegos) en een parel (Trinidad)


Riant verblijf Casa Verde in Cienfuegos


Cien betekent honderd, fuego betekent vuur. Cienfuegos kun je dus vertalen naar ‘Honderd vuren’. Maar de stad is vernoemd naar Don José Cienfuegos. Deze Spaanse generaal keurde in 1817 het plan goed om Franse emigranten uit Bordeaux en Louisiana naar het gebied te halen. Cienfuegos (139.000 inw.) is dan ook van Franse invloeden doortrokken. Op 244 km ten zuidoosten van Havana bloeide de stad als overslaghaven voor suiker en vee. Nu zijn er de grootste olieraffinaderij en suikerterminal van Cuba gehuisvest.
Door het centrum loopt de brede boulevard Paseo del Prado (Calle 37) van noord naar zuid. Zuidelijk van de koloniale kern gaat de Prado over in de Malecón, die zich langs het schiereiland Punta Gorda uitstrekt. Dit gebied doet denken aan een Amerikaanse buitenwijk uit de jaren ’50, de oprijlanen staan vol Amerikaanse oldtimers. Op dit landpunt staan verbleekte houten huizen en luisterrijke villa’s van weleer. Bussen met toeristen stoppen meestal voor hotel Jagua, dat vroeger een zeer chic etablissement was. Wij stopten ook voor de ingang, omdat we hier een nachtje zouden overnachten. Bij de receptie verwees men ons echter naar Casa Verde aan de overkant, een zeer luxe dependance, waar wij heel blij mee waren. Deze villa was niet massaal bevolkt, beschikte over een beveiligde parkeerplaats en ons ‘appartement’ was ruim, mooi en grandioos.



Casa Verde, dependance van Hotel Jagua


Aan het begin van de Malecón staat de parel van de stad, het Palacio de Valle, een bizarre schoonheid met dakterras. Het is tussen 1913 en 1917 gebouwd door Marokkaanse vaklieden, die de mudejar- en gotische stijlelementen ontwierpen. Toen wij dit Palacio binnenliepen, bewonderden we het restaurant, dat er nu in is gevestigd. In een Moorse sfeer kun je hier bij pianomuziek van creoolse gerechten, schaal- en schelpdieren genieten.
Palacio de Valle

... dineren in een Palacio ...
Wij ontmoetten een drietal jongens, waarvan de een ons een tripje in zijn riksja aanbood en een ander ons een cd’tje met muziek van Beny Moré, de grootste Cubaanse sonero aller tijden. Deze musicus is 45 kilometer ten noorden van Cienfuegos in Santa Isabel de las Lajas geboren. Om hem te eren vindt om het jaar in september het ‘Festival Beny Moré’ plaats, in de oneven jaren. In 2013 zullen wij op Erna’s verjaardag zijn muziek zeker draaien.


Hotel Iberostar Trinidad

De koloniale parel van Cuba is Trinidad, ingeklemd tussen de Sierra del Escambrey en de Caribische Zee. Een openluchtmuseum. De gerestaureerde historische kern, met ons luxe hotel Iberostar aan de Calle José Martí y Lino Pérez, staat vol pastelkleurige huisjes uit de gouden eeuw van het eiland. Dit enige hotel midden in het centrum is in een fraai koloniaal pand aan het Parque Céspedes gevestigd. Anders dan de overwegend door toeristen bezochte Plaza Mayor wordt dit park vooral door de lokale bevolking aangedaan. Wij namen ook enkele keren plaats op de bankjes onder de palmen om het alledaagse leven gade te slaan. Af en toe maakten we contact en konden we Cubanen en hun kinderen, zoals op meerdere plekken, verblijden met ballpoints en Vomar-gadgets van het EK voetbal (voetbal is naast honkbal zéér populair op Cuba) en smoodies, die gretig aftrek vonden. Sommigen kwamen ons zelfs nalopen, omdat zij gehoord hadden wat wij uitdeelden. Daarom liepen we maar snel de hoek van Calle Martí en Calle Céspedes om, voorbijgaand aan de rij mensen bij een van de laatste stalletjes waar versgeperste guarapo – suikerrietsap – werd verkocht. 

Op de werelderfgoedlijst van Unesco vormt het centrum van Trinidad een levend monument van een levensstijl van bijna vijf eeuwen geleden. De snoepkleurige koloniale huizen met kunstig gesmeed traliewerk voor de vensters staan aan de geplaveide straten, waardoor de ene keer een ezel een ratelende houten kar voorttrekt en de andere keer een bewoner zijn sierlijke vogelkooi mee uit wandelen neemt.
   

Trinidad (30.000 inw.) ligt tegen een winderige helling met uitzicht op zowel bergen als zee. Het is in 1514 door Diego Velázquez – de eerste Spaanse gouverneur - gesticht, een kleine goudmijn deed veel goeds. Havana verdrong het zuidelijke stadje later naar de achtergrond. Het transformeerde in een oord voor smokkelaars, piraten en slavenhandelaars. In de jaren ’50 werd Trinidad tot nationaal monument uitgeroepen. Geen nieuwbouw, maar een groots restauratieproject ving aan. Vandaag de dag sukkelt het dagelijks leven er door in het tempo van weleer, met het geklop van paardenhoeven op de straatkeien.


In Trinidad kun je heerlijk wandelen door een labyrint van autovrije straatjes. Plaza Mayor - het centrale plein in de oude stad - wordt gedomineerd door een eenvoudige kathedraal en vijf prachtige koloniale villa’s in gele, roze, groene en blauwe pasteltinten. In het midden ligt een plantsoen met een standbeeld van Terpsichore, de muze van zang en dans, en bronzen hazewindhonden. Hier staan de stadsresidenties van de rijksten van Trinidad dicht bij elkaar, die nu musea zijn, zoals Museo Romántico en Museo de la Arquitectura Colonial.

De waaier van straten vanaf de Plaza Mayor staat vol koloniale schatten. In het paleis van een suikermagnaat aan de Calle Bolivar 423 is het stadsmuseum Museo Histórico Municipal ondergebracht. De magnaat was niet alleen rijk, hij beschikte ook over veel fantasie. Zo was er in zijn met marmer beklede bad een engeltje ingebouwd dat gin spoot, terwijl een ander engeltje eau de toilette vergoot. Tegenwoordig wordt in de zalen rondom de grote patio de geschiedenis van Trinidad sinds 1514 uit de doeken gedaan. Een wenteltrap, die wij beklommen, leidde naar een kleine uitkijktoren, die een prachtig uitzicht over de hele stad tot aan de zee ontvouwt. Dat kostte twee CUC per persoon en een CUC per camera. Een wereld vol mooie plaatjes, uit de hoogte. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten