woensdag 26 december 2012

Cuba's mooiste stad: gehavend, glamorous Havanna

Veel mensen blijven liever thuis, maar wie reist, leeft dubbel. Reizen is meer dan het overbruggen van afstanden. Voor iemand als Cees Nooteboom is het zelfs een manier van leven. ‘De wereld een reiziger’ luidt zijn ‘Omweg naar Santiago’. Om maar eens een door menigeen te voet bezochte bestemming voor het voetlicht te halen. Hij heeft het dan over Santiago de Compostella, waarheen hij zijn omweg meesterlijk beschrijft. Hij is schrijver van literaire reisverhalen bij uitstek. Aaneengeschakelde observaties, beschouwingen en herinneringen, die de dynamiek van zijn reizen nauwkeurig vastleggen. Nu eens vol vaart, dan weer in een pas op de plaats. Zijn manier van schrijven is bijna fotograferen of schilderen. Kon ik dat maar. Ja, kunstenaar Nooteboom houd ik als voorbeeld voor ogen in het besef dat ik zijn talent voor het geschreven woord niet bezit en hem nooit zal evenaren. Helaas. Wat zou ik reizen namelijk graag als levenswijze hanteren.
Natuurlijk is het fijn om een thuis te hebben, om thuis te zijn of thuis te komen. Maar wat een feest is het niet om te dromen van (weer) zo’n mooie trip naar een nieuwe ervaring vol cultuur, natuur en vooral andere mensen met hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden. Afstanden overbruggen om in Santiago de C. te geraken. Het ligt nog in ons verschiet als wij thuis in de boeken op ontdekkingstocht gaan. We komen niet in noordwest Spanje uit. Erna gelooft niet in langeafstandsfietsen en ik niet in langeafstandswandelen. Toch krijgen we een Santiago de C. in het vizier. Daar moeten we een grotere afstand voor overbruggen – un desvío, een omweg -, want het gaat ons om Santiago de Cuba, vooral om dat laatste. De grote plas over met bestemming Cuba (Libre), te beginnen in Havana, dat is waarlijk dubbel leven, wellicht dubbel spel, al of niet met dominostenen. Want naast hebbelijk- beschikken Cubanen zonder twijfel over de nodige ónhebbelijkheden. De grote vraag vooraf is of wij daartegen bestand zijn. Veel op je hoede moeten zijn, is niet echt onze manier van leven. Bedelaars, bedriegers, boeven. Maar wij houden wel van reizen …


Van versteende illusie naar gesmolten droom
Smachtend van dorst zochten wij ons nieuwe reisdoel op. Ons arendsoog was al eerder gevallen op de lokroep, die zich uiteindelijk aandiende. Gebiologeerd door de socialistische prooi in een blauwgroene zee van kobalt storten wij ons op de bevrijdende ingrediënten van dit lustoord: opzwepende muziek, bedwelmende cocktails, geurende sigaren. We slurpen een romantische vleug van deze spannende, niettemin lachende ‘krokodil’ op.
Fidelidad para siempre’. Vóór Fidel Castro zijn ‘kristalheldere’ toneel verlaat, vóór het alledaagse leven op het Caribisch eiland revolutionair verandert, willen wij de warmte en erotiek opsnuiven, het bitterzoete levensgevoel van de Cubanen betasten. Eerst Havana, daarna Cienfuegos, dan het juweeltje Trinidad en vervolgens de beroemde badplaats Varadero zien. Heilige Maria, vergeet Cayo Santa Maria niet!
En daarna sterven? Integendeel. Wel stoppen met opsnuiven van sigarenrook, met naar binnen klokken van rum. Weer naar huis, naar ons land van melk en honing, en wie weet: een nieuwe reis, naar Napels?, naar Capri?, naar Gran Canaria? En dan pas heengaan, capito?  
Maar eerst Cuba Libre: koloniale steden, meelwitte stranden, lachende bewoners, die smachten naar dollars (CUC's) en euro’s die wij – vrijheid, blijheid – met ons meedragen. Seks, samba, son en salsa: knipogen van hét drankje uit onze jonge jaren. Cuba Libre, met geprononceerde , en een rollende errr als in Pedrrro, amigo. Kan het nog (on)dubbelzinniger?

Hotel Telegrafo ...

... in hartje Havana Vieja, Prado 408

Wij zijn eilandliefhebbers, dus staat Cuba ook op onze wensenlijst. De Koningin van de Antillen staat bekend om haar zon, strand en palmen, om haar sigaren, rum en om het blinkende chroom van oldtimers. En wat te denken van Cuba’s opzwepende muziek, met de Buena Vista Social Club als aansprekend voorbeeld op onze Hollandse draaitafel. En de mulattenmuziek son, de versmelting van Europese en Afrikaanse cultuur op Cuba, verklankte rum die met de oren gedronken moet worden …












Cuba is anders dan alle andere eilanden. Cuba splijt de gemoederen. Willen wij dit ervaren, dan moeten wij de sprong naar het Cubaanse leven van alledag wagen, het Cuba van de straat opzoeken. De kenners geven aan dat je daar op tijd bij moet zijn, nog vóór het eiland volledig is vercommercialiseerd. Je moet er genieten van wat er voor je voeten komt, je laten verrassen door de tegenstrijdigheden. Droomstranden, koloniale stadjes uit een plaatjesboek en bizarre tot woeste landschappen tegenover dat gewone dagelijkse leven. Het maakt je de ene keer aan het lachen, de andere keer brengt het je tot tranen. Hartelijke gastvrijheid, poëtische complimenten, ongekende levensvreugde en swingende Cubaanse ritmes. Daarnaast stroomstoringen (we maakten het een klein beetje mee), lange rijen (we hebben er weinig van gemerkt, wel gezien), slechte service en vaak ook slecht eten (wij hadden als rijke toeristen niets te klagen). Bovendien een grote hoeveelheid half vergane en vervallen gebouwen (da's waar), veel bemoeienis van de overheid (vooral veel politie) en overal aanwezige revolutionaire leuzen (Che nog altijd voorop in de strijd).































Als geen ander eiland maakt Cuba ontelbare dromen los. Dromen van een paradijselijk eiland, van een subtropisch Hof van Eden. Hoe verschillend ook, alle standpunten over Cuba bevatten meer dan een kern van waarheid. De droomstranden en de gladde zee bestaan echt, de koloniale architectuur is daadwerkelijk imposant, de muziek is alom tegenwoordig en hangt als een permanente flonkering in de lucht. En de revolutie heeft waarachtig – zij het ‘slechts’ voorbijgaand – wantoestanden uit de weg geruimd.
Maar Cuba zou Cuba niet zijn als het met deze ongecompliceerde waarheden genoegen zou nemen. Contrasterende elementen gaan er goed samen. Schaarste-economie en luxe hotels, zoele briesjes en orkanen, sovjetonderdelen in Amerikaanse oldtimers, lonen in peso’s en luxe tegen deviezen, lege winkels en een florerende zwarte markt, Caribische zachtmoedigheid en bloedige opstanden … De dagelijkse, weinig dromerige rit over de achtbaan blijft voor de Cubanen dragelijk en leefbaar door hun onverwoestbare humor, hun pakkende fantasie en hun sterke overlevingsdrang. Of wij als West-Europeanen in het wagentje kunnen blijven zitten? Eenmaal ernaartoe zal Cuba ons niet onberoerd laten, maar …
Wij verkennen Cuba op onze eigen manier. Niet groepsgewijze, ook al is dat misschien veiliger, maar met zijn tweetjes op stap in een huurauto. Huurauto’s zijn verreweg de comfortabelste, tevens duurste mogelijkheid om het eiland te bereizen. Of dat echt zo comfortabel is, vraag ik mij op voorhand af. Het begint al met de verkeersregels, waarbij je met een aantal bijzonderheden rekening moet houden. Op drukke kruispunten hangt er bijvoorbeeld zo maar  een enkel verkeerslicht, vaak boven het midden, even vaak voorbij het kruispunt. Als je het al ontdekt, kom je bij het ontcijferen ervan in de problemen. En juist op dat soort kruispunten staan in Havana als het even kan de agenten, die overtreders snerpend achterna fluiten. Geef daar dan maar gehoor aan, anders ben je bij het inleveren van je huurauto behoorlijk veel duurder uit dan alleen de boete voor door rood rijden.






Op alle wegen in het land moet je rekening houden met grote, diepe gaten en kuilen in de weg. In de steden staan werkzaamheden aan de weg amper aangegeven. In het donker moet je altijd bedacht zijn op voertuigen zonder verlichting. Talloze anarchistische fietsers hebben zeer zelden een werkende voor- of achterlamp en zij houden zich never nooit aan eenrichtingverkeer. Sterker nog, zij rijden net zo gemakkelijk aan de linker- als aan de rechterkant van de weg, desnoods op het midden, zelfs op de 'autopista's'. Op die laatste - de snelwegen - staan soms opeens zomaar verkopers midden op de weg. Fruit, plakken kaas, je vraagt je in het voorbijrijden twee dingen af.
Waar komen die mensen in hemelsnaam vandaan? Zouden zij ooit wat verkopen?



De meeste steden, ook Havana, zijn ’s avonds en ’s nachts onverlicht. Voetgangers schuifelen in het donker over straat rond, de gaten in de weg – soms zo groot als een zwembad, nou ja, pierenbad – ontpoppen zich als killers voor auto’s en banden. Op het platteland, en zelfs op de uitvalswegen van Havana, vormen loslopende dieren, onverlichte auto’s, vrachtwagens, tractoren en paard-en-wagens het grootste gevaar. Het belangrijkste hulpmiddel is de toeter. Cubaanse auto’s, voor een groot deel oude Lada’s en door de verf bijeen gehouden oldtimers, hebben vaak defecte richtingaanwijzers en vrijwel nooit een zijspiegel. Daarom signaleert men elkaar met gebaren. De meeste chauffeurs laten hun linkerarm uit het raampje hangen. Een uitgestrekte arm met de handpalm naar onderen betekent ‘Ik ga langzamer rijden’ of ‘Ik ga stoppen’ (Zo heb ik dat vroeger op de lagere school nog met fietsen geleerd). Een wijsvinger naar links wijst uit: ‘Bij de volgende mogelijkheid sla ik linksaf’. Wijst de vinger naar het dak van de auto: ‘Waarschijnlijk ga ik zo direct naar rechts’. Om het nog iets complexer te maken respecteren de chauffeurs van de bussen die door de stad denderen deze tekentaal niet. Hen kun je dus voor alle zekerheid maar beter voorrang geven!
Voor de chauffeur van een huurauto geldt dat een goede wegenkaart, uitstekend richtingsgevoel en enige kennis van het Spaans tot de vereiste uitrusting moeten behoren. Het autorijden zelf op de meestal lege wegen levert weinig problemen op, ontbrekende wegwijzers kunnen je echter tot razernij drijven. Vooral de autopista rond Havana is vreselijk. Daarop is vrijwel geen enkele afrit aangegeven.
Wij raakten dan ook enigszins in de war toen we het vermoeden hadden een afslag voorbij te zijn gereden. Een qua outfit op politie gelijkende Cubaan maakte wilde armgebaren en maande ons te stoppen. Ik draaide ons raampje open en we ontvingen een stortvloed aan Spaanse palabras. 'Militaire zone' en 'weg afgesloten' waren zinsdelen die tot ons doordrongen. Toen de 'vriendelijke' praatjesmaker wilde instappen om ons zijn omweg aan te wijzen, gaf ik gas. Zijn missie van list en mogelijk bedrog slaagde deze etappe niet, wij leerden een al vermoed lesje.
Parkeren is ook een ervaring apart. Waar je je auto ook neerzet, er zal altijd iemand uit het niets opduiken die je daarvoor een (converteerbare) peso uit je zak klopt. Betaal dit ‘beschermingsgeld’ nu maar zonder morren – ook aan zelfbenoemde parkeerwachters – want beschadiging aan je huurauto kan je nog wel eens veel meer aan geld en zenuwen kosten … Huurauto’s vallen in het door oude vehikels en paard-en-wagen bepaalde wegverkeer bijzonder op. Ze zijn modern en dragen een rood nummerbord, beginnend met een T. Het is geen wonder dat zij een geliefd object voor kleine diefstallen zijn, zoals het meepikken van de buitenspiegel of een inbraak vanwege een zonnebril. Steeds vaker lijken ze ook het voorwerp van moedwillige vernieling te zijn. Regel één is dan ook: je moet niets in je auto laten liggen en je moet hem altijd op een bewaakte parkeerplek neerzetten. Gebeurt er dan toch iets, kost je dat wel veel tijd en zenuwen, maar heeft het géén financiële gevolgen. Je moet aangifte doen bij de politie en om een schriftelijke verklaring vragen dat je zelf geen schuld hebt. Doe je dat niet, moet je bij teruggave van de auto het volledige bedrag aan eigen risico betalen …
In het allerliefste Trinidad, zinderend onder een hete zon, gevuld van drukte en lawaai, lag ons hotel Iberostar in het hart van dit Unesco-stadje, aan het Parque Nacional. Geen bewaakte parkeerplaats aanwezig, dus moesten we ons vervoermiddel in de straat achterlaten tussen allerlei Cubaanse vehikels. Een alleraardigste, oudere baas diende zich bij het uitstappen onmiddellijk aan. Ons goede begrip vatte zijn bedoeling: hij zou op onze auto passen. "We blijven hier twee nachten", sputterde ik nog tegen, niet snappend hoe hij twee etmalen op onze reistoeverlaat zou kunnen passen. "Komt in orde", gebaarde hij.
We hebben de baas uren achtereen niet meer gezien. Toen wij twee dagen later instapten om onze reis te vervolgen, zag ik dat tot mijn opluchting onze voor de zekerheid ingeklapte buitenspiegels nog vast zaten. Onze bewaker - wij hadden hem niet geïnformeerd over tijdstip van vertrek - stond er ook weer, glimlachend van tevredenheid. Met plezier voor hem en mezelf gaf ik hem het gewenste waakloon. Hij wees nog op het ontbreken van de auto-antenne. "Die was er bij aankomst al af", meende ik hem te horen zeggen. Hetgeen ook voor de logo's van het huurautomerk gold. Gebreken die gelukkig bij aanvang al gesignaleerd waren, net als tientallen butsen, deukjes en krassen. 





Bar in hotel Telegrafo Havana ...

... vanaf drie hoog ...


... Prado even verderop ...
We wandelden door het fameuze Havanna. Met name door de oude stad, waar we met onze neus in de roomboter van het luxueuze Telegrafo vielen. Erbinnen ademde alles een meer dan serene rust, erbuiten heerste rot herrie. Na een versnapering de glazen hoteldeur uitstappend - een buigend knipmes deed open - overvielen de drukte, het verkeer en vooral de uitlaatgassen onze verwende zintuigen. Wennen dus, aanpassen en hopen niet meteen zware koppijn op te lopen. Milieubeleid? Geen sprake van! Daar bovenop zagen vele vrolijk lachende Cubanen ons als welkome 'schuddebomen', waar de CUC's - betaalmiddel van toeristen, 25 keer zoveel waard als de nationale peso - als vanzelf uit zouden vallen. "Where you from? You want taxi? You want cigars? Good quality, good price! You want food?". De spontane, hartelijke verwelkomingen waren niet van de lucht. Alle met één gemeenschappelijk doel: schudden en plukken. Soms werd je er moe en moedeloos van, maar we bleven (mee)lachen. Wij vonden het begrijpelijk dat de Cubanen doen wat zij doen. Wat moeten ze anders? Zoveel mogen ze niet, dat ontdekten we in het verloop van onze trip wel. Maar daarover later. Eerst wat wandelen door het oude historische hart van Havana - Habana Vieja -, door de drukbevolkte Obispo - de hoofdstedelijke Kalverstraat - en wat pleintjes bezoeken voor een cappuccino op een terras - Plaza de Armas, Plaza de la Catedral, Plaza San Fransisco, Plaza Vieja.
Poppetjes kijken: toeristen in vormen en maten, Cubanen in lichte en donkere tinten, nieuwsgierige en vrome kerkgangers, uitbundige muzikanten, smekende bedelaars, kleurrijk verklede dames met vuurrood gelipstickte lippen, begeleid door een trotse Cubaan in chic pak met dikke sigaar en hoed op zijn hoofd, slechts de gouden horlog.eketting ontbrak hem. Ja, Cuba kwam onherroepelijk en rechtstreeks op ons af. Geweldig!!!
List en bedrog stevenden ook linea recta op ons af. De vriendelijk lachende Cubaan in de Obispo - Jorge Luís luidde zijn naam -, op de uitkijk voor het pand waarin een 'Culturele Club' was gevestigd, ontmaskerde ons vrij snel als zijnde Hollanders. In uitmuntend Nederlands stond hij ons te woord om ons voor een mojito uit te nodigen. "Mañana", glimlachte ik terug, nog niet in de stemming voor een pittige cocktail. En ja hoor, de volgende dag had hij ons ondanks de drukte vanuit zijn zelfde positie meteen in de smiezen. Hij pakte ons in, leidde ons naar binnen aan de bar en overhandigde meteen een Cubaanse verrassing in krantenpapier: vier van die dikke bruine jongens die men sigaren noemt. Goeie? Slechte? Geen idee! En we moesten aan de mojito, Jorge Luís dronk zelf mee. Hij kletste ons de oren van de kop, in vloeiend Hollands, want in zijn club waren ook wel eens lessen Nederlandse taal geweest, waarvan hij veel had opgestoken.
Slot van het Cubaans-Nederlandse riedeltje: een dikke rekening voor drie mojito's. Elders hadden wij ons voor het bedrag kunnen bezatten. Maar ach, de man was aardig, de eerste Cubaanse les was gegeven.





... José Martí ...



















In hoofdstad Havana, waar wij de eerste dagen van onze reis acclimatiseren, volgen we het spoor van Ernest Hemingway. Geen inmenging als boze bovenbuurman, zoals de Amerikanen worden beschouwd, maar als levensgenieters uit onze jeugd, toen de beroemde beeltenis van Che Guevara – zilveren ster op zwarte baret – als icoon werd gedragen. Voor mij geldt niet alleen de proeve van een mojito of daiquiri, een test die Erna vermoedelijk ook aflegt. Ik wil onze belevenissen in boekvorm toevoegen aan uitgaven als ‘Kameraad Cuba’ van Harjan Bos en ‘Tropisch ademen’ van Jaap van Velzen. Mijn ‘Cuba Libre’, met impressies uit straten en stranden van dit ‘allermooiste’ tropische eiland, zoals Columbus het noemde toen hij er voet aan wal zette. Mijn libro in Cubaanse inkt, dat in geen koffer van welke bevlogen Cubaganger zal mogen ontbreken.
Aan het begin van de 19e eeuw tekende wereldreiziger en wetenschapper Alexander von Humboldt over Havana op: ‘Als men de haven binnenvaart, is de aanblik vrolijk en schilderachtig als geen andere stad aan de kust van equatoriaal Amerika ten noorden van de evenaar’. Het is nu 2012, nog steeds het begin van de 21e eeuw. Als wij de luchthaven van Havana binnenvliegen, bekoort deze Caribische metropool nog altijd op een unieke manier. Habana Vieja (de oude stad) met hier en daar zorgvuldig gerestaureerde koloniale paleizen, Centro Habana met zijn vervallen huurkazernes en de wereldberoemde promenade Malécon, omzoomd door pastelkleurige huisjes tussen vergane glorie. Bijna geen enkele andere stad biedt meer contrasten.
Zeer veel kunstenaars, musici en literatoren hebben zich door Havana laten inspireren. Een van de bekendste is de wereldberoemde schrijver Ernest Hemingway, aan wie talloze plaatsen in en om de hoofdstad herinneren. In het historische centrum heeft Hotel Ambos Mundos zijn voormalige kamer veranderd in een klein museum. Dit hotel – ‘Hotel de Twee Werelden’ – op de hoek van Calle Mercaderes en Calle Obispo (Bisschopsstraat) bood een tijdlang onderdak aan de Amerikaan. In zijn verduisterde kamer op de vijfde etage schreef hij in 1939 aan For whom the bell tolls, zijn roman over de Spaanse Burgeroorlog. Toen de toenmalige etagekelner Marcelino Piñeiro ruim twintig jaar later over de dood van Hemingway hoorde, legde hij ‘papa’s’ verfomfaaide exemplaar van Don Quichot terug op zijn vaste plaats op tafel in de kamer, veegde het bureautje schoon en trok het laken glad – kamer 511 werd voortaan niet meer verhuurd. In voorstad San Francisco de Paula is van zijn finca een Museo Ernest Hemingway gemaakt.






De schrijver zat graag eindeloos met vissers te kletsen in Restaurant La Terraza, dat in de Bahía de Cojímar ligt. Zijn borrel dronk hij graag in de café’s El Floridita en in het beroemdste etablissement van Cuba, Bodeguita del Medio. De Bodeguita ligt in de Calle Empedrado, die op slechts enkele passen van de kathedraal begint. Deze Calle dankt zijn naam aan het feit dat zij als een van de eerste straten van Havana werd geplaveid. Oorspronkelijk gebruikten arbeiders uit de omringende drukkerijen hun maaltijd tussen de middag in de Bodeguita, maar al spoedig kwamen ook schrijvers en intellectuelen hier naar binnen.
Ernest Hemingway was een expert in cocktails. De mojito uit de Bodeguita was zijn lievelingsdrankje, hoewel ‘papa’ Hemingway de daiquiri uit Bar Florida evenmin versmaadde. Tegenwoordig zou hij de Bodeguita waarschijnlijk mijden, omdat het eten is verworden tot een massaproduct en in de kleine bar de toeristen elkaar verdringen. Omdat wij zonder tijdsdruk en op ons gemak door het fijnmazige stratennet van het historische centrum willen wandelen, duiken wij de zijstraten in. Ondertussen hebben we toch even bij de Bodeguita naar binnen gegluurd.
Hoewel een groot deel van het centrum is of wordt gerenoveerd, zijn hier én in Centro Habana de ruïnes van ingestorte huizen nog talrijk. Vrijwel elke Spaanse stad kent zijn ‘wapenplein’, zo ook het hart van Habana Vieja met zijn Plaza de Armas. Was dit plein in vorige eeuwen al hét centrum van stedelijk leven, ook tegenwoordig is het een van de levendigste en mooiste koloniale pleinen van Havana. In het tamelijk donkere Palacio del Segundo Cabo zetelt het Cubaanse Boekeninstituut met op de begane grond een zeer goed gesorteerde boekhandel. Dat betekent dus binnen even neuzen, ook al zijn vele boeken ook op het plein zelf te koop. Van woensdag tot en met zaterdag is er een grote boekenmarkt met vooral Cubaanse en Zuid-Amerikaanse literatuur. Daar moet dus onderhandeld worden …







De Plaza de la Catedral was ooit een moeras, maar is nu het mooiste plein van Havana. Hier staat de Catedral, een kleine kathedraal die er ouder uitziet dan hij in werkelijkheid is. Toen de Jezuïeten in 1767 uit Cuba werden verdreven, is de kathedraal onder het toeziend oog van de koning van Spanje voltooid. Het bouwwerk komt over als een verweerde, door de golven geërodeerde opgraving uit zee, waarin zich mosselen en zeeslakken hebben genesteld. Dit ligt aan het zachte kalkzandsteen, waaraan het agressieve subtropische zeeklimaat ruim twee eeuwen heeft geknabbeld. Je kunt goed zien wat Cubaanse dichters bedoelden toen zij stelden dat de spiraalvormige ornamenten op de kapitelen van de zuilen herinneren aan de kringelende rook van Cubaanse sigaren (en aan de golven van de zee).
Aan het einde van de Calle Mercaderes ligt de royale Plaza Vieja. Dit oude plein is na jarenlange bouwwerkzaamheden weer een bijzonder aantrekkelijk architectonisch hoogtepunt. Wij gaan er aan het einde van de middag heen, want dat is vanwege het mooie avondlicht het beste tijdstip. Oude stadspaleizen rond het plein zijn met veel inzet behoed voor verder verval. Bij enkele woonhuizen laat de renovatie nog op zich wachten, wat de Plaza midden in het opgepoetste Habana Vieja een geheel eigen flair verleent. Op de balkons hangt de was te drogen en aan de rand van het plein zitten als altijd dominospelers, die hun steentjes op gammele houten tafels uitleggen.
Wat wij evenmin willen overslaan, is het hoekhuis aan de kant van de haven. Café Taberna brengt hier een hommage aan de legendarische sonero Beny Moré, de grootste Cubaanse zanger aller tijden. Zijn muziek is op cd te horen (wij kopen er eentje) of wordt door enthousiaste bands live gespeeld. Om de sfeer op het plein helemaal goed op ons te laten inwerken, zoeken wij een plaatsje aan een tafeltje op het terras van Taberna de la Muralla, dat vers gebrouwen bier en spiesjes met garnalen serveert.

De grootste sonero aller tijden
Beny Moré wordt in Cuba nog altijd beschouwd als sonero mayor, als grootste sonero aller tijden. Hij ontving deze bijnaam in Cuba niet pas na zijn dood op 19 februari 1963, al tijdens zijn leven was Beny Moré de populairste zanger van het Caribische gebied. Geniaal, door schandalen omgeven en desondanks of misschien juist daardoor als een afgod door het publiek vereerd. Beny Moré is maar 43 jaar geworden.
In het begin van de jaren veertig van de vorige eeuw stapte een grote, slungelige jonge mulat in Havana uit de trein. Hij wilde in de hoofdstad carrière gaan maken. Hij kwam uit het dorpje Santa Isabel de las Lajas in de provincie Las Villas, waar meer vlooien dan mensen leefden. Daar was Bartolomé Maximiliano Moré in augustus 1919 geboren. Hij vond zijn naam te ingewikkeld, daarom doopte hij zich om tot Beny Moré.
Behalve zijn gitaar droeg Beny Moré geen bagage mee. Zijn referenties waren niet bepaald om over naar huis te schrijven. Hij had groep zes van de basisschool afgemaakt en als landarbeider een paar peso’s verdiend. Beny Moré nam zijn gitaar ter hand en trok langs cafés, bars en restaurants, bij voorkeur in de buurt van de haven. In 1945 werd hij ontdekt door Miguel Matamoros, die hem direct meenam op tournee door Mexico.
Later verdrongen de beste musici van Cuba zich om in de bigband ‘Banda Gigante’ van Beny Moré te mogen spelen. Hij werd de grootste sonero aller tijden genoemd en hoewel Beny Moré met talloze schandalen de krantenkoppen haalde, was zijn populariteit in Cuba ongeëvenaard. Niemand zong als hij de sones, mambos en melodramatische boleros, die iemand alleen maar kan schrijven als het leven hem niet met fluwelen handschoenen aanpakt.
Beny Moré stierf op 19 februari 1963 in Havana. Het hele eiland werd in rouw gedompeld. Niemand ging nog naar zijn werk. Winkels, clubs, bioscopen en restaurants bleven gesloten. Tienduizenden stonden langs de tweehonderd kilometer lange spoorweg tussen Havana en Santa Clara, toen de trein de kist met daarin het lichaam van Beny Moré naar zijn geboortedorp Santa Isabel de las Lajas bracht. Alle Cubaanse radiozenders draaiden 24 uur lang uitsluitend zijn liederen. Zijn kenmerk, de hoed, die ieder Cubaans kind kende, werd aan de Cubaanse vakbond voor musici geschonken.
(Het tweejaarlijkse muziekfestival in september in Cienfuegos is aan de grootste sonero aller tijden gewijd. Wij moeten dus nog een keer - dan in september - naar Cuba terug, in ieder geval hebben we in Cienfuegos al een cd van hem gekocht met onder meer de nummers Bonito y Sabroso, Mucho Corazón en Cienfuegos).
 


























We wandelden er ook overheen, over de fameuze Malécon. De Malécon is de in 1926 gereedgekomen boulevard van Havana, die Habana Vieja, Centro Habana, Vedado en de voormalige militaire wijk Miramar verbindt. Het is het geheime hart van de stad: een ontmoetingsplaats voor verliefde stelletjes, de plek waar deals uit het illegale circuit worden gesloten, waar wordt gemusiceerd, waar wordt gevist, gehandeld en wat niet al ...
Niet voor niets wilden wij er na aankomst ook heen om een plekje op de borstwering te zoeken, om ons Cubaan tussen de Cubanen te voelen. De boulevard strekt zich kilometerslang in al haar glorie uit. We maakten een fikse wandeling en kozen ook voor een rit, zittend boven in een dubbeldeks bus. De dageraad maakten we niet mee. Die moet de baai in een teer roze gloed zetten. Later op de dag genoten wij van het hel, blakerende licht, dat tegen de avond in rode, oranje en paarse vegen overgaat, die aan het donker van de snel invallende nacht voorafgaan. Nee, als je hier ronddoolt, hoef je je geen minuut te vervelen.
Op de Malecón is het ook geen minuut leeg. Het is overdag altijd druk met verkeer en voetgangers. De brede borstwering is altijd bezet met mensen, die zitten te praten, te lezen, te slapen. Als tegen de avond een verkoelend briesje opsteekt, is bijna geen plekje op de kademuur onbezet. Verliefde stelletjes, groepjes scholieren, jongeren met gitaren en flessen rum, gezinnen met kleine kinderen, een oude man die zijn stok naast zich neerlegt, een zwerfhond die je blijft achtervolgen. Wij zijn toeristen die onze ogen uit kijken. Stoere jongens klimmen over de muur en springen naar beneden op de rotsen langs de baai. Vandaar duiken zij het water in, sommigen met doodsverachting in het smalle stukje water tussen de grote basaltblokken. Millimeterwerk. Anderen werpen op hun gemak een hengeltje uit. Geduldwerk.
Op het punt van de Malecón, waar de tunnel in de richting van Varadero begint, ligt aan de overkant van de baai het fort. Iedere avond klinkt daar het geluid van een kanonschot over het water en schijnwerpers zetten het kasteel in een feeëriek licht. Het zal de luid snurkende, dronken man, die tegen de kade hangt worst zijn. Een stuk verder, in de andere richting van de boulevard, ziet het zwart van vlaggenmasten, pal voor de Amerikaanse ambassade. De Cubaanse regering liet dit dichte woud bewust bouwen om uitzicht op de aartsvijand te blokkeren.
De boulevard Malecón biedt in de hete zomer, tussen deze genoemde punten van herkenning, verfrissende verkoeling. Hele families bivakkeren op zondagen op de rotsen. In autostoelen of op zeiltjes eten en drinken zij uit de meegebrachte voorraad. Altijd is er wel iemand in de buurt met een muziekinstrument of met een radio. Dan komen velen in beweging, merengue, salsa, reggae, het maakt niet uit. Dansen kun je immers op alles, zeker als je Cubaan bent. 



... vlaggenmasten voor de USA-ambassade ...





















Een andere, magische wereld
‘Het Caribische gebied is een andere wereld. Zijn geschiedenis zit vol magie, die daarheen is gebracht door negerslaven uit Afrika, maar ook door Zweedse, Hollandse en Engelse zeerovers … De menselijke synthese en de contrasten die er in het Caribische gebied zijn, zie je nergens anders ter wereld. Het is niet alleen de wereld die me heeft leren schrijven, maar het is ook het enige gebied waar ik me geen vreemde voel’ (Gabriel García Marquez in zijn autobiografie ‘De geur van guave’, ‘El olor de la guayaba’).
In de Caribische Zee liggen een handvol grote en in een wijde archipelboog tientallen kleine tot zeer kleine eilanden verspreid. Belize en Barbados of Cuba en Cayenne liggen zo’n drieduizend kilometer van elkaar verwijderd.
Hoofdeiland Cuba is ruim twaalfhonderd kilometer lang en tussen de dertig en honderdnegentig kilometer breed. De totale kustlijn bedraagt een kleine zesduizend kilometer. De rest is verdeeld over de vier tot de Cubaanse archipel behorende eilandengroepen Los Colorados, Sabana-Camagüey, Jardines de la Reina en Los Canarreos, die uit 1600 kleine tot piepkleine eilanden (cayos) bestaan. Als we over klein tot piepklein spreken, is het grappig om twee sympathieke diertjes te noemen die op Cuba voorkomen. De kleinste kikker kwaakt er zijn ‘hóla, hóla’ als welkomstgroet. Niet groter dan een centimeter of vijf, zes is de kleinste vogel ter wereld: de groenglanzende zunzuncito. Dit vogeltje is net zo’n bedreigde diersoort als de ivoorsnavelspecht en de Cubaanse ara. Wij kwamen er eentje tegen, als een kolbri met zijn vleugeltjes klappend in de lucht hangend.
De zingende eilanden van de Caraïben vormen ‘een boogarchipel gespannen als het rusteloos verlangen om zich weg te cijferen in een soort moederlijke bezorgdheid om de nog brozere engte te beschermen die het ene Amerika van het andere scheidt, en zijn flanken die voor Europa de weldadige likeur van een Golfstroom afscheiden, en een van de twee verzengde hellingen waartussen de Evenaar koorddanst naar Afrika’. (Aimé Césaire in ‘Cahier d’un retour au pays natal’, 1939).















Die nacht met Isabel …
Zijn herinnering aan de brandende zon boven de smaragdgroene zee doet Sammy hartstochtelijk naar Cuba terugverlangen. Terug naar Havana, de zanderige, hete, getekende en onweerstaanbare stad, waar sentiment hem volledig in beslag nam. Terug naar de trillende, vochtig warme avondlucht boven de kademuur van de Malécon, de boulevard waarop hij tegen het ranke lijf van Isabel botste. Opnieuw zou hij de rammelende lift naar het dakterras van Hotel Saint John’s willen nemen. Om in café Pico Blanco – de ‘Witte Top’ - zijn zingende zevende hemel te bezoeken ...
Sammy droomt van Isabels schorre stem, die haar nummer zingt, terwijl hij af en toe aan zijn mojito nipt. Met haar ogen dicht laat zij het lied uit haar diepste innerlijk komen. Cubanen noemen dat filin, weet Sammy, de Caribische variant van het Amerikaanse feeling. Filin is de spontane levenskunst die openstaat voor alles wat nieuw en modern is. En Isabel ís modern, al is zij pas begin twintig wanneer hij haar ontmoet. Sam luistert haar bolero met weemoed terug, als zijn zoveelste cocktail. Wat zou hij haar graag nog eens horen, zien, voelen ... die zoete herinnering proeven. Haar volle lippen, die hoge jukbeenderen. Haar witte tanden die sterk afsteken tegen haar donkere huid. Het witte topje en in haar navel een glinsterend diamantje. Haar superslanke benen in een strakke witte broek, haar voeten in open schoenen, ook wit, met hoge hakken. Blauw gelakte teennagels.
Sammy kwam Isabel tegen bij een wandeling over Havana’s promenade, vlak voor het ondergaan van de zon. De vonken sloegen over onder een in brand staande hemel. Het duo raakte subiet verliefd in het geheime hart van de stad, waar aan de godin van de zee Yemayá wordt geofferd, waar wordt gemusiceerd, gedeald, maar waar vooral verliefde stelletjes hun rendez-vous gestalte geven. Sam gaf zich over aan Isabels donkere, fonkelende ogen, geladen als krachtige magneten. Hij kon zijn eigen kijkers geen tiende van een seconde van haar afhouden. Isabel, van top tot teen overweldigend aantrekkelijk.
Terwijl haar hand in de zijne warm aanvoelt, vraagt hij het haar.
“Héél graag”, reageert zij. In de schemering legt hij steels zijn hand op haar borst en voelt dat die zich opricht, tussen zijn vingers tot leven komt. “Hmm, dat is prettig”, ontsnapt haar een fluister. “Ik heb er twee, hoor, weet je”.
“Dat weet ik”.
Isabel buigt elegant voorover. Sammy ontdekt de bovenste helft van haar rondingen, twee deksels van stoofpotten die goddelijke honingdrank bereiden. Hij is blij verrast als zij buigt, lacht, haar mooie lichaam beweegt en haar hoofd vervolgens achterover in haar nek werpt.
“Ja, het is erg prettig. Ik heb het idee dat je van me houdt”.
“Hoe kom je daar bij?”.
“Zo maar. Heb jij dat idee ook?”.
“We zouden naar mijn hotel kunnen gaan”.
“Nee, nog niet. Maar wees heel lief voor me, zo lief als je maar kunt. En ga door met wat je doet”.
Hij beantwoordt aan haar verzoek en doet vervolgens wat anders.
“Nee”, zegt ze, “Dát moet je niet doen. Daar kan ik niet tegen”.
Dan doet zij iets en vraagt: “Kun jij dáár tegen?”.
“Ja, mmm”.
“Mooi. Ik zal je daar heel stevig vasthouden. Nee, niet zoenen nu. Als je me hier zoent, kunnen we net zo goed alles doen”.
“Waarom doen we dan niet alles?”.
Dan doet hij weer iets en zij zegt: “Alsjeblieft. Als je dát doet, moeten we gaan”.
“Oké, laten we dan gaan” …
Die onvergetelijke nacht dobbert in het vergleden verleden. Vergane muren van tijd begrenzen Havana, waar nachtbrakers nog steeds in glinsterende afgronden afdalen, gedreven door hun vertwijfeling niet overal tegelijk te kunnen zijn. Sammy glijdt mee in zijn jacht naar een tweede liefdesnacht in Habana Vieja. Hij zoekt de stem van Isabel, haar hartverscheurende bolero, die hem de weg moet wijzen. Hij belandt in een donkere hoek vol vuilnisemmers. Uit de emmers klinkt een lied op. Sam loopt om de barrière heen, wil uitvissen welke emmer er zingt. Dan bespeurt hij dat de lieflijke woorden tussen de etensresten en papiersnippers van oude kranten door uit de grond opstijgen. Onder de afvalresten loopt een droog riool. Het rooster in de stoep vormt de ontluchtingsschacht van een kroeg die daaronder moet liggen. De schoorsteen van de muzikale krans van hemel of hel?
Een diepe zucht vult Sammy’s longen. Hij slaat de hoek om en daalt een rode trap af. Een rode loper bedekt de treden, de leuning is met rood fluweel bekleed. Hij duikt de muziek binnen. Glazen rinkelen, alcohol, rook en zweet geuren, lichten kleuren. Sam hoort de slotakkoorden van een rumba. Dronkenschap gloort, kussende paren deinen in elkaar verstrengeld over een gladde vloer. Daar staat zij, Isabel. Naast haar ontdekt Sammy een grijnzende macho, die de verboden guaguancó aan haar rumba toevoegt, een aanstootgevende, ronduit pornografische dans. De geile, bronstige danser en de hete, bezwete zangeres laten geraffineerd het aloude spel van de uitgestelde verovering zien. De haan – Luís - draait rondjes om de hen, de mooie Isabel. Sam staat tussen het ritmisch, opzwepend in de handen klappende publiek. Het joelt, het fluit, het schreeuwt en lacht luid om de gedanste strijd tussen de seksen.
Isabel doet wat van mannen goden maakt: zij buigt haar borsten tevoorschijn. Zweetdruppels kleven als honing in haar ‘rue d’amour’. Zij besluit met een traditioneel, plaagziek gebaar van overgave. Ze staat toe dat Luís haar bekken vaccineert. Sammy weet dat Cubanen dit stilzwijgend vacunao noemen. Nu weet hij ook dat een tweede liefdesnacht met Isabel kansloos is. Adiós, adiós, voorbij, voorbij. Isabel werpt haar mooie hoofd nog een keer in haar nek. Haar lied is ten einde.
Dat zij niet meer zingt, maakt Sam blijer. Het is veel mooier om Cuba te zien dan om te horen. Want wie haar ziet, houdt van haar. Maar wie haar hoort, naar haar luistert en haar kent, kan niet meer van haar houden, nooit meer ...



Geen opmerkingen:

Een reactie posten